Page 17 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 17
Wetenschappelijke visies op de oudere bevolking zijn niet vrijblijvend. Zij kunnen de in het
beleid aangehouden welzijnsdefinitie, dus de doelstellingen van dit beleid bepalen. Ook kun- 1 nen zij de opvattingen in de samenleving over welzijn beïnvloeden. Op deze manier hebben
wetenschappelijke opvattingen ook gevolgen voor de oudere bevolking. (Kronjee, 1982 p. 4)
Kronjee beschrijft hoe in onderzoek verschillende reducties achter elkaar plaatsvin- den, zoals de keuze voor een bepaalde wetenschappelijke specialisatie, de afbakening van het probleem en het gebruik van specifieke onderzoeksinstrumenten. Die reduc- ties werken volgens Kronjee door in de praktijk, doordat maatschappelijke problemen en oplossingen door een wetenschappelijke bril worden bekeken.
Aan de wetenschappelijke wereldbeschouwing is inherent, dat een aantal reducties ten op- zichte van de werkelijkheid wordt toegepast. Deze reducties kunnen vanuit wetenschappelijk gezichtspunt heel zinvol zijn. Door de verbondenheid van de wetenschap met beleid en sa- menleving hebben zij echter onbedoeld ook maatschappelijk gevolgen. (Kronjee, 1982 p. 4)
Om dat te illustreren laat Kronjee aan de hand van een analyse van artikelen over ge- rontologisch onderzoek zien dat in vrijwel alle studies er impliciet van uit werd gegaan dat ouderen in relaties slechts te ontvangen hebben en niets te geven. Als gevolg daar- van was de aandacht in onderzoek tot voor kort vooral gericht op de behoefte aan en het realiseren van gespecialiseerde voorzieningen. Wat ouderen voor de maatschappij kunnen betekenen, kwam nauwelijks in onderzoek aan bod. Deze focus heeft volgens Kronjee een grote stempel gedrukt op zowel het beleid, als op de zorgverlening en de identiteit van ouderen.
Behalve dat uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek bepaald worden door reduc- ties die in het onderzoek hebben plaatsgevonden, laat volgens Schuyt (1991) de analyse van Kronjee ook het belang zien dat aan deze uitkomsten wordt gehecht. Dit gaat vol- gens hem ten koste van andere verklaringen en zienswijzen.
Het belangrijkste van zijn (= Kronjee) constatering is het feit dat concurrerende werkelijk- heidsinterpretaties en concurrerende probleemdefinities door de wetenschappelijke inter- pretaties en definities worden weggedrukt. De wetenschappelijke probleemdefinities worden vanzelfsprekend en krijgen daardoor een grote invloed. (Schuyt, 1991 p. 312)
Tegelijkertijd constateert Schuyt dat ondanks het belang dat politici en beleidsmakers hechten aan wetenschap, ze veelal niet tevreden zijn over de aansluiting van weten- schap op het beleid.
Wie zich oriënteert op de literatuur over de verhouding tussen wetenschap en beleid wordt overvallen door tegenstrijdige beweringen. Enerzijds wordt uitdrukkelijk gesproken over de verwetenschappelijking van de samenleving en van het overheidsbeleid, anderzijds wordt verschillende malen en van verschillende kanten met nadruk gesteld dat de invloed van de wetenschappen op het overheidsbeleid uiterst gering is, de inbreng van onderzoek in het overheidsbeleid uiterst gebrekkig en met gezwinde spoed voor verbetering vatbaar. (Schuyt, 1991 p. 306)
Om de verbinding tussen wetenschap en het beleid te verbeteren, trekt de overheid de banden met de wetenschap aan. Dit leidt er volgens Schuyt toe dat de bemoeienis van de politiek en beleidsmakers bij de opzet van onderzoek en de interpretatie van uit- komsten toeneemt en het kritisch vermogen van de wetenschap wordt beperkt.
17