Page 145 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 145

Eén van de deelnemers had zichzelf in deze deelstudie de opdracht gesteld om met een cliënt in gesprek te gaan over de nieuwe werkwijze, waarvan ze verwachtte dat deze daar veel weer- stand tegen zou hebben. Ze ging ervan uit dat de cliënt niet zonder de ondersteuning zou willen, die ze tot dan toe nog van deze deelnemer kreeg. De betreffende deelnemer had be- dacht in het gesprek daarover te beginnen met de cliënt te vragen wat zij van de veranderin- gen vond. De cliënt reageerde met ideeën hoe zij met minder ondersteuning toch de hulp zou kunnen krijgen waarvan zij vond dat ze die nodig had, waardoor de deelnemer met heel an- dere ogen is gaan kijken naar de cliënt.
6.2.3 Collega’s
Voor de deelnemers aan het onderzoek is het contact met collega’s erg belangrijk. Ze gebruiken dit om te toetsen of ze iets goed doen, om ervaringen uit te wisselen en om elkaar te helpen als ze van iets niet zeker zijn. Ze zouden daar meer gebruik van willen maken, maar ervaren dat daarvoor niet altijd de gelegenheid is. Dit heeft onder meer te maken met dat je in de ambulante begeleiding vooral zelfstandig werkt.
‘En voor mij is het wel fijn om deel uit te maken van een herkenbaar team. Mensen die ik ken. Met elkaar gaan kijken: dit is wat ons te doen staat en wat hebben we dan daarvoor nodig? En welke kracht hebben we met elkaar? Waar moeten ze met onze vragen heen?’
‘Want kijk, ik heb natuurlijk ook mijn blinde vlekken of dat ik denk dat gaat nooit lukken. En dan kan het mij ook ineens verrassen. En ik had misschien bepaalde stappen ook nooit gezet als er toch niet ook anderen tegen mij hadden gezegd: “moet je ook eens proberen” of “ik heb die ervaring”.’
Tegelijkertijd brengen de gesprekken aan het licht dat tussen collega’s ook angst, frus- tratie en gêne een rol spelen. Zo vinden de deelnemers dat niet iedere medewerker in staat is om volgens de nieuwe werkwijze te werken. Ze geven aan dat door deze werk- wijze een ander beroep op medewerkers wordt gedaan, waar niet iedereen aan kan voldoen.
‘We hebben natuurlijk wel een hele andere functie gekregen. En niet iedereen past dat.’
De deelnemers vinden het moeilijk om daarover met collega’s in gesprek te gaan. Ze 6 zien dat niet als hun rol. Daarnaast denkt een aantal ook in het algemeen dat je er niet
veel mee opschiet door rechtstreeks kritiek op het functioneren van iemand te leve-
ren.
‘Het komt wel heel dicht bij henzelf. Ook bij mij, maar ook bij hen. Op dat niveau kan ik na- tuurlijk niet met collega’s omgaan.’
‘Dat lijkt me wel lastig. Je wilt natuurlijk niet medewerkers het idee geven van jij bent han- delingsverlegen, want dit en dat. Dus je moet het een beetje subtiel kunnen doen.’
In de gesprekken komt ook naar voren dat de deelnemers willen voorkomen dat ze onderling problemen krijgen. Wrijving tussen medewerkers wordt uit de weg gegaan en medewerkers hebben soms moeite om zich te onderscheiden van hun collega’s uit angst voor scheve gezichten. Er wordt niet snel kritiek op elkaar gegeven en mede- werkers houden hun mening voor zich als ze het idee hebben dat die afwijkt van wat anderen vinden.
147





















































































   143   144   145   146   147