Page 112 - kennis en praktijk in de gehandicaptenzorg
P. 112

5.4.2 Ontwikkeling
Behalve dat Kunneman met de drie kennismodi de gedachte van het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k bijvalt, vestigt hij zo tevens de aandacht op de consequenties die dat heeft voor morele en existentiële keuzes die mensen maken, zo- als hoe je iemand benadert en hoe je jezelf ziet in relatie tot een ander. Hij laat zien hoe ook deze ethische dimensie van kennis met een kleine k zich ontwikkelt door in- teracties in en tussen mensen.
Aan de hand van Stacey en Sennett heb ik eerder in dit hoofdstuk laten zien hoe men- sen leren wanneer ze weerstand ervaren, doordat ze iets niet begrijpen, iets anders verloopt dan wat ze hadden verwacht of wanneer iets niet lukt. Mensen worden dan ertoe aangezet bestaande betekenissen los te laten en op zoek te gaan naar nieuwe. Hierna zal ik aan de hand van werk van Benjamin en MacIntyre laten zien dat dit bij ethische vraagstukken op een vergelijkbare wijze gaat.
Intersubjectiviteit
Om goed met elkaar om te kunnen gaan, moeten mensen volgens Benjamin (1998; 2004; 2007) zich in de ander kunnen inleven, maar tegelijkertijd accepteren dat de an- der andere gevoelens en opvattingen kan hebben dan zij. Er is dan sprake van inter- subjectiviteit.
The position I will develop (...) defines intersubjectivity in terms of a relationship of mutual recognition - a relation in which each person experiences the other as a "like subject," an- other mind who can be "felt with," yet has a distinct, separate center of feeling and percep- tion. (Benjamin, 2004 p. 5)
Intersubjectiviteit is volgens Benjamin (1998) niet vanzelfsprekend. Zeker als een an- der bij iemand gevoelens van schaamte, kwetsbaarheid, zwakte of onzekerheid op- roept. Wanneer deze gevoelens samenvallen met een eigen verlangen, kunnen mensen deze nog wel accepteren. Maar meestal hebben mensen moeite om met deze gevoelens om te gaan. Benjamin geeft aan dat mensen in dat geval twee keuzes hebben. Ze stellen zichzelf boven de ander en dichten zichzelf en de ander eigenschappen toe die de ander minderwaardig maakt en zichzelf superieur. Of zij onderwerpen zich juist aan de an- der, idealiseren zijn of haar anders zijn en zien in de ander wat ze zelf zouden willen zijn of missen.
The self now has a choice of fleeing or being the superego: condemning the other's evocations of unameliorated destructiveness or identifying with them. The self thus limited in its con- tact with externality remains in the thrall of idealization and repudiation, of identifications and projections. (Benjamin, 1998 p. 91)
Wanneer dit zich voordoet, ontstaan in relaties tussen mensen patronen waarin de één actief is en de ander zich schikt. Ook al zouden de betrokkenen dat anders willen, dan nog is het vaak moeilijk om daaraan te ontsnappen. Aron (2006) beschrijft hoe mensen juist door op elkaar te reageren steeds vaster in hun rol komen te zitten. Wel komt het volgens hem voor dat mensen van rol verwisselen. Hij vergelijkt dit met een wip. Degene die zich eerst boven de ander stelde, geeft dan toe, waarop de ander de rol van superieur overneemt. Mensen blijven zo tegenover elkaar staan.
114

























































































   110   111   112   113   114