Page 62 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 62

                                Hoofdstuk 2
stijgende financiële problemen. Dit resulteerde volgens hem in de bouw van kastelen door lokale edelen, onder andere Saterslo, Voorst, Rutenberg, Eerde en Buckhorst. Onder het episcopaat van Jan van Diest werd het dieptepunt bereikt, maar onder Jan van Arkel trad herstel op. Edelen mochten het versterkingsrecht niet langer zonder toestemming van de bisschop en de drie Sallandse steden Zwolle, Deventer en Kampen toepassen. De bisschop en deze steden lieten verschillende bestaande kastelen slechten en zagen toe op de herbouw en verbouw van bestaande kastelen.11 Over het uiterlijk van de kastelen stelt Hijszeler: ‘Aangezien het nagenoeg onmogelijk is, uit historische bronnen af te leiden hoe een bepaald kasteel er in de tijd dat het gebouwd is heeft uitgezien (wel worden soms summiere opgaven verstrekt van verbouwingen, verwoestingen, inrichtingen e.d.) dienen de vlakke dimensies van de geschreven geschiedenis te worden verlaten om over te gaan tot de derde dimensie van de middeleeuwse geschiedenis: de archeologie van de middeleeuwen. Het hierna volgende summiere overzicht van wat er op archeologisch terrein inzake de castellologie achtereenvolgens werd verricht in de kwartieren van Vollenhove, Salland en Twente na 1836, is soms voor de duidelijkheid aangevuld met wat historische gegevens.’12 Daarna volgt een beschrijving van diverse Overijsselse kastelen die al in de middeleeuwen bestonden zonder verdere overkoepelende analyse van de archeologie.
De rechtshistoricus en tevens conservator van het Rijksmuseum Twente, Adam L. Hulshoff, heeft één jaar na voornoemde studie ook een overzichtsstudie over Overijsselse kastelen gepubliceerd.13 Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van reeds bestaande kennis over morfologische ontwikkeling van kastelen, waarbij hij steeds illustratieve voorbeelden in Overijssel heeft gezocht bij de toenmalige algemeen geldende theorie zoals die eerder was opgesteld door Van Reyen.14 In de Twentse kastelen Hunenborg, Schulenborg en mogelijk ook de Hölterhof ziet Hulshoff voorbeelden van tiende- of elfde-eeuwse woon- of vluchtplaatsen.15 Vanaf 1100 deed volgens Hulshoff de motte zijn intrede, maar hij noemt geen voorbeelden van dergelijke constructies in Overijssel. Wel wijst hij erop dat verschillende Overijsselse kastelen een ronde aanleg hadden, namelijk Diepenheim, Goor, Vollenhove en Kuinre. Deze kastelen waren eigendom van de bisschop, edelvrijen of graven. Voor de verdediging van Goor, Diepenheim en mogelijk ook Vollenhove werden borgmannen ingezet.16 De positie van de bisschop verzwakte echter, waardoor het belang van het kasteel verviel en vooral de dienstmannen de macht kregen. Zij bouwden hun eigen versterkte adellijke huizen, zoals Bevervoorde, Olidam, Hondenborg bij Zenderen, Laer en Enschede, aldus Hulshoff.17
De hoogleraar kastelenkunde Jaap N. G. Renaud heeft in het verslag van de opgraving van kasteel Voorst een inleiding geschreven met daarin een historiografisch overzicht over de Overijsselse kastelen tot 1983.18 Renaud behandelt daarin zowel de resultaten van historische als archeologische studies. Hij merkt op dat de archeologie van de Overijsselse kastelen karig is: ‘Het is die opmerkelijke armoede van de Oostnederlandse plattelandsbevolking geweest, die in het verleden in zo vele gevallen heeft geleid tot het compleet uitbreken van de funderingen. Wat puinsleuven, een enkele op zijn plaats gebleven zwerfsteen uit de vlijlaag van het fundament, de funderings- en beschoeiingspalen, ziedaar de schamele aanwijzingen waarmee de kasteelarcheologie het in Overijssel doorgaans moet doen.’19 Over de kasteelontwikkeling concludeert Renaud dat in het Oversticht geen overtuigend bewijs is gevonden voor een mottekasteel, maar dat wel ronde en ovalen burchten voorkwamen. Tot deze laatste categorie rekent hij Vollenhove, Kuinre en de Hunenborg.20 In kasteel Buckhorst, zoals dat op afbeeldingen uit de achttiende eeuw staat weergegeven, ziet Renaud een vierkante of rechthoekige hoektoren.21 Renaud merkt op dat verschillende
11 Hijszeler 1969: 83-84.
12 Hijszeler 1969: 84.
13 Hulshoff 1970.
14 Van Reyen 1965.
15 Hulshoff 1970: 312.
16 Hulshoff 1970: 312-313. Zie paragraaf 3.5 over de functie van borgmannen.
17 Hulshoff 1970: 315-322.
18 Renaud 1983.
19 Renaud 1983: 4.
20 Renaud 1983: 9-11.
21 Renaud 1983: 11.
 60



















































































   60   61   62   63   64