Page 61 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 61

                                speelden in de ontwikkeling van het Oversticht als landsheerlijke territorium.2 In zijn
artikel ‘De wording van het Oversticht’ stelt hij dat roofridders een belemmering voor de
rijke handelsstad Deventer vormden, aangezien deze ridders zich na hun plundertochten terugtrokken in hun sterke kastelen waarbinnen zij zich onaantastbaar waanden.3 Volgens Doornink droegen de continue financiële problemen van de bisschop en het Gelderse
conflict tussen de Van Heeckerens en de Van Bronckhorsten, toen dat doordrong in het Oversticht, bij aan de onzekerheid in het Oversticht in de loop van de veertiende eeuw.
Deze situatie leidde volgens hem tijdens het bewind van Jan van Arkel tot een nieuwe 2 politiek waarbij de bisschop en de drie Sallandse hoofdsteden gingen samenwerken om de
interne orde te bewaren en dreigingen van buiten af te wenden. Zij beloofden elkaar ook om kastelenbouw van edelen in Salland tegen te gaan en hard op te treden tegen degenen die buiten Salland vanuit hun kastelen voor overlast zouden zorgen. De bisschop had vóór de samenwerking met de steden pogingen gedaan steunpunten voor zijn wereldlijk gezag te creëren door middel van kastelenbouw en het uitvaardigen van open-huisverdragen, maar er bestond geen onderling verband tussen deze kastelen. Zij beheersten vooral de directe omgeving en toegangswegen, aldus Doornink. Voor deze laatste bewering draagt hij overigens geen bewijzen aan.4 Doornink beschrijft na de bespreking van deze ontwikkeling de op historische bronnen gebaseerde stand van kennis over de bisschoppelijke kastelen Vollenhove, Hardenberg, Coevorden, Lage, Goor, Diepenheim, Waardenborg, Arkelstein, Kuinre en de Blankenborg. Daarbij bespreekt hij ook globaal de bezetting van deze kastelen en het open-huisverdrag.5
Aansluitend reconstrueert Doornink vooral op basis van de Deventer stadsrekeningen hoe de strijd tussen de bisschop en de Sallandse hoofdsteden enerzijds, en de adel anderzijds, in de praktijk is verlopen. Hij ziet als hoogtepunten het neerhalen van de kastelen Voorst, Eerde en Coevorden door de bisschop en de Sallandse hoofdsteden in de strijd tegen de rovende adel.6 Doornink wijst erop dat de verwoestingen van de Overstichtse huizen Ypelo (vermoedelijk Koohorst), Duur, Ter Molen, Gerner, Nijenhuis en Saterslo tevens behoren tot deze ontwikkeling, evenals de strafexpedities naar Gelre. Overigens merkt hij op dat veel edelen, na de verwoesting of afbraak van hun huizen, zich met de steden verzoenden en daarna zelfs vooraanstaande posities in het stadsbestuur innamen. In zijn slotbeschouwing komt Doornink tot de conclusie dat het vooral de veertiende eeuw was waarin het Oversticht werd bevestigd, de macht van de adel werd teruggedreven en de steden zich als machtige spelers ontplooiden.7
Regionale kastelenstudies sinds 1969
Pas in 1969 verschenen meer overzichtsstudies naar kastelen in diverse regio’s van het Oversticht.8 Hoewel sommige onderzoekers in navolging van Doornink probeerden de kasteelontwikkeling aan de politieke context te koppelen, lag de nadruk nu toch meer op het beschrijven en inventariseren van de concrete overblijfselen van de burchten. Deze ontwikkeling is vooral te danken aan de opkomst van de middeleeuwse archeologie vanaf 1950 waardoor archeologen nieuwe inzichten over de middeleeuwse verschijningsvorm van kastelen verkregen.9
De eerstvolgende studie na Doornink was het in 1969 verschenen themaboek Overijssel ‘69’ waarin de archeoloog Cornelus C. W.J. Hijszeler een bijdrage presenteert over de middeleeuwse kastelen.10 In de trant van Doornink beschrijft Hijszeler hoe de bisschop van Utrecht kastelen bouwde en kasteleins aanstelde om zijn overheidsrechten te organiseren, en hoe vervolgens deze overheidsrechten in de praktijk overgingen naar lokale heren die hun eigen heerlijkheden wisten te creëren zoals Zalk en Veecaten, Kuinre, Gramsbergen en Almelo. Hijszeler merkt daarbij op dat de bisschop ook zijn alleenrecht om kastelen te bouwen verloor als gevolg van problemen met aangrenzende territoriale vorsten en
2 Doornink 1938: Hierna publiceerde Doornink een artikel over kasteel Arkelstein, zie Doornink 1940.
3 Doornink 1938: 245.
4 Doornink 1938: 246-247.
5 Doorink 1938: 247-254.
6 Doorink 1938: 254.
7 Doornink 1938: 255-262.
8 Hijszeler 1969; Hulshoff 1970; Renaud 1983; Waterbolk 1985; Gevers & Mensema 1983; Bos et al.
1989; Gevers & Mensema 1995; Gevers et al. 2004; Klomp 2005.
9 Voorbeelden zijn: Renaud 1960; Hulshoff 1964a&b; Hulshoff 1966a&b; Anonymus 1966. 10 Hijszeler 1969.
Het fysieke territoriale landschap
 59
 













































































   59   60   61   62   63