Page 598 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 598
596
Samenvatting
territorium weer terug te winnen, ook wilde hij dat de Stellingwervers hem betaalden voor het zomergebruik van hooi- en weidelanden van zijn horigen in IJsselham en Blankenham.
Het was in dit politiek wispelturige klimaat dat anderen dan de bisschop hun kans schoon zagen zelf kastelen te bouwen met militair-functionele architectuur. Vooral in Drenthe en het Gorecht zien we dat in de tweede helft van de dertiende eeuw nieuwe versterkingen verrezen, zoals Eelde (mogelijk de Waterburcht), de Klinkenberg en de Gronenburg. Of deze burchten uitsluitend als militaire versterkingen dienden in de partijstrijd van het noordelijk Oversticht, of dat zij ook als huizen voor edelen functioneerden, blijft vooralsnog onduidelijk. Net als in de voorgaande perioden werd de locatie strategisch gekozen. Van de Gronenburg is bekend dat deze met opzet in een meander van de rivier de Hunze werd gebouwd, zodat deze vrijwel geheel door deze waterloop werd omsloten. Ook het Cortinghuis, Jodenkerkhof en Borgbarchien zijn op zo’n plek binnen het hoefijzer van een meander tot stand gekomen.
De verzwakking van bisschoppelijke macht had in de veertiende eeuw ook gevolgen in Salland en Twente. Steeds meer edelen, veelal bisschoppelijke leenmannen, kozen er hier voor hun huis te versterken. Aan het begin van de veertiende eeuw betrokken ze de bisschop nog wel bij hun bouwplannen. Hij verleende hun het versterkingsrecht, sloot open-huisverdragen met ze en liet hen de burchten in leen aan de Utrechtse kerk opdragen. Op deze manier hoopte hij zeggenschap te behouden over vreemde kastelen op Stichts grondgebied. Gedurende de dertiende eeuw bleken echter steeds meer edelen ook zonder bisschoppelijke toestemming hun huizen te versterken. Dat is te verklaren door de zwakke financiële positie van het bisdom, waarin de vorstbisschop genoodzaakt was allerlei burchten, goederen en zelfs landsdelen te verpanden, waardoor hij de zeggenschap daarover verloor. Wie geen geld had voor ordehandhaving, kon ook niet optreden tegen illegale kastelenbouw.
De edelen in kwestie lieten hun versterkte huizen soms bouwen op eigen goed maar soms ook op leengoed. In het geval van de oude edelvrije adel, die tevens grootgrondbezitter was, ging het om allodiaal goed. Burchten van edelvrijen komen vanaf de twaalfde eeuw voor. Ze zijn gebouwd toen de bisschop nog niet de volledige wereldlijke rechten over het betreffende gebied in handen had of er nog helemaal geen rechten uitoefende. Dit geldt voor de kastelen Diepenheim, Bentheim en Buckhorst. Van Diepenheim-II is bekend dat het een ringwalburcht was. Net als de bisschoppen zetten de edelvrijen van deze kastelen borgmannen in voor de verdediging. Vanaf de dertiende eeuw en vooral in de veertiende eeuw bouwden ook de edelen uit de ministerialenstand kastelen. Dat deden ze niet alleen op allodiaal bezit, maar ook op leengoed. Zowel de edelvrijen als de ministeriale edelen lieten hun versterkte huizen optrekken in laaggelegen gebied of op de grens van hoog naar laag. Veelal stonden deze adellijke huizen in de buurt van verkeersroutes en op oud cultuurland. Wanneer er opeenvolgende generaties edelen op zo’n kasteel woonden ging het huis functioneren als stamslot. Het kasteel stond dan symbool voor de machtspositie van de familie. Gaandeweg probeerden edelen rondom hun kasteel goederen en rechten te verkrijgen. Als dat lukte, ontstond er een mede door de kasteelheer gedomineerd landschap. Succesvolle adellijke geslachten, zoals de familie Van Voorst, probeerden bij voorkeur de hoge rechtspraak in het gebied rondom hun kasteel in handen te krijgen. Hun burchten waren doorgaans zwaar versterkt met meervoudige omwallingen en grachten. Voor de meeste edelen bleef het bij gebrek aan voldoende middelen echter bij een aanzet.
De bouw van kasteelmatige, op representatie gerichte, huizen door kleine adellijke geslachten lijkt in het Oversticht voornamelijk in de veertiende en vijftiende eeuw te hebben plaatsgevonden. De vraag is of in de tweede helft van de dertiende eeuw, toen de bisschop al sterk aan macht had verloren, sommige van deze versterkte edelmanswoningen ook al bestonden. Dat is goed mogelijk, maar de bronnen ontbreken om de burchten scherp te kunnen dateren. Veel kastelen zijn niet archeologisch onderzocht en voor de tweede helft van de dertiende eeuw zijn weinig historische teksten overgeleverd die iets meedelen over de kastelen in het Oversticht.