Page 596 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 596

                                594
Samenvatting
te bestuderen en vervolgens de uitwerking daarvan te analyseren was het mogelijk de waarnemingen in het fysieke landschap te koppelen aan die van het machtslandschap. Zo kon een meer integraal zicht worden verkregen op de bouw van kastelen vanuit vorm, tijd, ruimte en samenleving.
Op basis hiervan bleek het mogelijk om de hoofdlijnen van de kastelenbouw door de tijd heen vrij scherp in beeld te krijgen. Hoewel de bisschop al decennia voor circa 1060/1075 over grafelijke rechten en immunitaire goederen beschikte die hij had gekregen van de koning, zien we dat hij zich pas vanaf het bewind van koning Hendrik IV ging gedragen als prinsbisschop. Zijn veranderende rol viel samen met algemene ontwikkelingen in het Duitse Rijk. Vanaf het midden van de elfde eeuw zien we dat grootgrondbezitters en magnaten begonnen met het opbouwen van territoriale macht. Verschillende factoren, zoals een toenemend dynastiek bewustzijn van edelen, de economische groei van stad en platteland, ontginningen evenals de stichting van boerderijen, kloosters en steden, stimuleerden het ontstaan van vorstendommen.
Tegelijk met deze veranderingen verschenen in het bisdom Utrecht de eerste kastelen. Zover we historisch kunnen nagaan zette de bisschop de burchten in om zijn aanspraken op wereldlijke rechten en goederen veilig te stellen. Omdat in deze periode de koning en bisschop een goede verhouding met elkaar hadden, is het zelfs denkbaar dat de koning bij de bouw van die kastelen betrokken is geweest. Voor de twee oudste kastelen in het Oversticht, de Hunenborg en de Schulenborg, konden we aantonen dat de bouwheer een duidelijke voorkeur had voor een bepaalde locatiekeuze. Hij liet ze namelijk aanleggen op een dekzandkop in een vrij ontoegankelijke wildernis. De opzet was tweeledig. Ten eerste waren ze door hun locatie en opzet zo ontoegankelijk, dat een leger de kastelen niet gemakkelijk kon innemen. Ten tweede lagen ze vanuit regionaal perspectief wel zo gunstig – in het centrum van het graafschap Twente – dat het van hieruit mogelijk was met bereden wapendragers het gehele gebied te bestrijken. Het waren dus waarschijnlijk uitvalsbases met een bezetting van burchtsoldaten die de beschikking hadden over paarden.
Hoewel de Schulenborg en Hunenborg nog wel in de twaalfde eeuw functioneerden, bouwde de bisschop geen soortgelijke in de wildernis gelegen ringwalburchten meer na 1140. In plaats daarvan liet hij nu kastelen optrekken op strategische punten in het landschap die van belang waren voor de beveiliging van de verkeersroutes en de grensverdediging: ze functioneerden als een soort poorten. Ook de burcht Vollenhove, die mogelijk als ringwalversterking is gebouwd, lag op zo’n locatie. De bisschop heeft deze burcht langs de vaarroute laten bouwen die hij – en wellicht ook vele anderen – nam wanneer hij vanuit Utrecht over de Zuiderzee naar het Oversticht reisde. Toen in de loop van de twaalfde eeuw door veenafslag een waterloop bij Kuinre vrij kwam te liggen, liet de bisschop deze dan ook afsluiten met een mottekasteel: Kuinre-I. Mogelijk moeten we de burcht Goor, die toen bij een belangrijke passage door moerassig gebied op de grens met Diepenheim lag, eveneens als zo’n bisschoppelijk kasteel zien. Daarnaast functioneerde in deze periode de stad Groningen als burcht, gelegen op een kruispunt van land- en waterwegen. Ook daar werd een bisschoppelijke burggraaf gestationeerd. Waarschijnlijk fungeerde Deventer, de toegangspoort naar het Oversticht via de IJssel, waar ook een bisschoppelijk paleis stond, in deze periode ook als een dergelijk steunpunt. Het oosten van het bisschoppelijk territorium werd tenslotte afgesloten door de veroverde burcht Bentheim, gelegen aan een belangrijke oost-westroute.
Voor de exploitatie van zijn kastelen stelde de bisschop burggraven aan die hun ambt erfelijk in leen kregen. De militaire bezetting bestond waarschijnlijk al in deze periode uit borgmannen, ook wel burchtsoldaten genoemd. Zij waren permanent aanwezig op het kasteel en dienden deze te beschermen. In de twaalfde eeuw waren er, voor zover bekend, nog geen andere kastelenbouwers dan de bisschop in het latere Oversticht. Te Diepenheim, waar in de twaalfde eeuw de gelijknamige edelvrije familie op een kasteel woonde, oefende de bisschop toen nog geen wereldlijk gezag uit.




























































































   594   595   596   597   598