Page 42 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 42

                                Hoofdstuk 1
benadering van een kasteelvorm van de bouwhistoricus Taco Hermans.137 Dit is het eerste proefschrift in Nederland dat is gewijd aan de bouwhistorie van kastelen. Hermans heeft alle bekende woontorens in Nederland die solitair staan, dat wil zeggen direct oprijzend uit de gracht of staande op een klein eilandje, onderzocht en heeft daarbij bekeken in hoeverre de torens zich onderscheiden van andere kastelen en of er ook onderling verschil waarneembaar is. Hij concludeert dat er tot op zekere hoogte sprake is van een solitaire toren als apart kasteeltype, hoewel tussen de woontorens wel veel morfologisch verschil waarneembaar is. Dit type voldoet volgens hem aan de volgende definitie: ‘De woontoren in Nederland is de kleinst mogelijke hoofdburcht die alle kenmerken van een hoofdburcht van een kasteel in zich draagt. Het gaat om een solitair gebouw op een, meestal omgracht stuk grond, dat door zijn beperkte omvang geen andere bebouwing toelaat. De vertrekken zijn op elkaar gestapeld en per bouwlaag bevat de toren één ongedeeld vertrek. De toren heeft over het algemeen een maat van tussen de 8 en de 10 meter in het vierkant, later meer rechthoekig, en met een hoogte van gemiddeld twee bouwlagen boven een kelder. De toren is overwegend gebouwd in de tweede helft van de dertiende en eerste helft van de veertiende eeuw. De toren is vrijwel uitsluitend gebouwd door ministerialen of personen uit dezelfde sociale groep zoals de lage adel. De functie was naast verdediging en woning hoofdzakelijk statussymbool en landmark.’138
Afgelopen decennia zijn naast synthetiserende studies veel inventarisaties gepubliceerd. Zo zijn er inmiddels voor veel provincies systematische overzichten vervaardigd en draagt het Kastelenlexicon van de Nederlandse kastelenstichting bij aan het actualiseren van de kennisstand van de Nederlandse kastelen.139 Dit werk is van cruciaal belang als basis voor diepgaander wetenschappelijk onderzoek.
Langetermijnontwikkelingen van kastelenonderzoek in West-Europa
Uit het voorgaande blijkt dat de verschillende Europese landen eigen nationale onderzoektradities hebben. Deze tradities zijn weliswaar vrijwel onafhankelijk van elkaar ontstaan, maar hebben met elkaar gemeen dat ze zijn begonnen met de studie naar materiële overblijfselen van de kastelen zelf en dat kasteelarchitectuur veelal als militair-functioneel werd uitgelegd. In de meeste gevallen begint deze traditie al in de negentiende eeuw.
In Engeland, Frankrijk en Duitsland zien we dat vanaf de jaren zeventig er steeds meer nadruk is komen te liggen op de multifunctionaliteit van kastelen. Vooral in Engeland is de objectgerichte militaire benadering verworpen voor postmodernistische ideeën over status en symboliek waarbij de nadruk ligt op theorievorming. Als recente ontwikkeling kan in toenemende mate de inbedding van het kasteelonderzoek in de landschapsstudie worden toegevoegd. Franse studies integreerden ook steeds meer een bredere sociale en landschappelijke context. Duitse onderzoeken bleven daarentegen nog wel sterk gericht op het object zonder duidelijke theorievorming, hoewel ook in Duitsland recentelijk studies zijn verschenen over de niet-militaire functies van het kasteel. De nadruk ligt in dit soort studies vooral op de ontwikkeling in methodologievorming.
In de andere besproken landen, te weten Nederland, België, Luxemburg, Schotland en Ierland, was de architectuur gerichte benadering lange tijd dominant. Wel zien we ook in deze landen in de afgelopen twintig jaar geleidelijk aan een verschuiving optreden naar meer postmodernistische thema’s waarbij het kasteel breder wordt behandeld, maar dit gaat slechts om enkele studies. Het is dus zeer recent dat onderzoekers in deze landen hun traditionele militair-functionele en objectgerichte benaderingen inruilen voor veelzijdige.
137 Hermans 2013a; Hermans 2013b.
138 Hermans 2013a: 216.
139 Bijvoorbeeld Jas et al. 2013; Hupperetz et al. 2005; Stöver 2000; Olde Meierink et al.1995a.
 40
























































































   40   41   42   43   44