Page 39 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 39
Diverse Nederlandse onderzoekers hebben andere benaderingen toegepast naast deze gangbare voornamelijk architectonische benadering. Zo kunnen we verschillende historische 1 studies onderscheiden die de ontwikkeling en functie van kastelen in een territoriale politiek-historische context plaatsen. Een voorbeeld is de dissertatie van de historicus K.A. Kalkwiek, De hertog en zijn burchten uit 1976.125 Dit is de eerste Nederlandse studie waarin kastelenpolitiek in relatie tot territoriumvorming in kaart wordt gebracht voor een gebied, in
dit geval het hertogdom Gelre; een nieuwe kijk op dit onderzoek is gepubliceerd door de historicus Stefan Frankewitz in 2003.126 Janssen heeft voor het Sticht Utrecht twee artikelen
met dezelfde thematiek geschreven waarin hij naast historische bronnen ook gegevens over kasteelarchitectuur heeft verwerkt.127
Een voor Nederland opmerkelijke studie die vanuit overwegend een historische traditie is geschreven, is het boek De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners (2009), van de mediëvist Paul Noomen.128 In dit werk behandelt de auteur familienetwerken, bezit en ook, zij het in mindere mate, de verschijningsvorm van de kastelen (stinzen) in Friesland. Uitgangspunt vormt daarbij de bijzondere situatie van het Friese zeekleilandschap waar als gevolge van het gebrek van het doorzetten van landsheerlijkheid de kastelenbouw een geheel andere ontwikkeling doormaakte dan in de Europese gebieden waar wel territoriaal gezag aanwezig was. De bovenlaag van de Friese bevolking werd gevormd door zogenoemde hoofdelingen. Sommige dienden een naburige territoriaal machthebber, zoals de graaf van Holland of de bisschop van Utrecht, maar veel dienden ook geen heer en waren dus feitelijk ook geen ridder. Wel hielden deze hoofdelingen er een ridderlijke levensstijl op na waarbij hun kasteel als patrilineair kristallisatiepunt van het familiebewustzijn diende. Ook konden stinzen als bescherming dienen tijdens de vele veten in het Friese gebied en hadden ze tot op een zekere hoogte een verdedigbare functie. In totaal kon Noomen op het grondgebied van de huidige provincie Friesland meer dan 700 stinzen inventariseren.129 Hij vermoedt op grond van historische bronnen en iconografische bronnen dat de meeste woon- of zaaltorens zijn geweest. Uitgebreid archeologisch onderzoek heeft echter nog niet plaatsgevonden om deze veronderstelling te testen.
Naast deze historische studies zijn ook enkele historisch-geografische publicaties verschenen over Nederlandse kastelen. De eerste bijdrage in dat verband is van de hand van de historisch geograaf Arthur W.A.Th. Steegh die in het boek Kastelen in Brabant een bijdrage heeft geschreven over de landschappelijke ligging van de kastelen in dat gebied.130 Hoewel destijds nog geen gedetailleerde inventarisatie van Brabantse kastelen beschikbaar was, probeert Steegh aan de hand van voorbeelden verschillende historisch-geografische ontwikkelingen te schetsen. Daarbij snijdt hij ook de definitieproblematiek van kasteelsites aan en concludeert hij dat de scheidingslijn tussen kastelen en moated sites (de Brabantse schransen) lang niet altijd goed te trekken is. Daardoor vindt hij het lastig om een goede dataset te creëren van Brabantse kastelen voor historisch-geografisch onderzoek. Vervolgens behandelt Steegh de ligging van kastelen in de verschillende Brabantse landschapstypen en daarna de relatie tussen kasteel en nederzettingsontwikkeling. De kastelen zijn volgens hem gelegen op locaties waar de voordelen van een hoog schootsveld en de ligging bij water voor de grachten optimaal konden worden benut. Daarmee gaat Steegh uit van een militaire verklaring voor de locatiekeuze, hoewel hij dit niet kan ondersteunen met andere bronnen. In de zandgebieden zijn de meeste kastelen gebouwd in de beekdalen en in de rivierkleigebieden liggen ze op de grens van de oeverwallen met de komgronden. Volgens hem liggen in beide landschapstypen kastelen van de oude adel. Dat kan niet worden gezegd voor de veengebieden, want de burchten daar zijn na ongeveer 1200 gebouwd door lage adel. De eigenaren speelden naar verwachting een rol als locator in de ontginningen van deze veengebieden. Voorts wijst Steegh erop dat bij kastelen ook nederzettingen konden ontstaan. Zo kon op instigatie van een territoriaal machthebber een gehucht worden gebouwd. Maar
125 Kalkwiek 1976.
126 Frankewitz 2003.
127 Janssen 1977; Janssen 2014.
128 Noomen 2009.
129 Noomen 2009: 76.
130 Steegh 1982.
Inleiding
37