Page 381 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 381

                                is. Latere adellijke huizen die al in de middeleeuwen bestonden maar waar geen bronnen van over het uiterlijk overgeleverd zijn, hebben we in de inventarisatie ook meegenomen als mogelijk kasteel.
Een tweede bouwsteen vormde een reconstructie van het fysieke middeleeuwse landschap (matterscape) op territoriaal niveau. Als uitgangspunt hebben we de situatie omstreeks 1400 genomen, met de kanttekening dat het landschap tussen 1050 en 1450 – de formatieve periode van de onderzochte kastelen – aan belangrijke veranderingen onderhevig is geweest. De reconstructiekaart mag daarom niet zonder de achtergrondinformatie uit de hoofdstukken 2 en 3 en de catalogus worden geïnterpreteerd. Toch is de kaart van groot belang voor de interpretatie van de kastelen op territoriaal niveau. Terreingesteldheid en toegankelijkheid waren in de middeleeuwen bepalend voor de locatiekeuze van bewoning en de ligging van routes. Alleen de hoge en droge, uitstekende pleistocene delen van het landschap en de oeverwallen langs de rivieren waren rond het jaar 1000 bewoond. Een graafschap als Drenthe lag bijvoorbeeld grotendeels ingesloten door veenmoerassen en kon toen over hoge en droge grond slechts via Groningen of Coevorden worden bereikt. In de volle middeleeuwen ontgonnen de inwoners van het Oversticht talrijke veenwildernissen, zoals die tussen Coevorden en Emmen, en in de Mastenbroek bij Zwolle. Deze agrarische veenontginningen zijn ook op de kaart weergeven. Daarnaast zijn in de twaalfde tot veertiende eeuw veel broekgebieden in Salland en Twente ontgonnen. De veranderende toegankelijkheid in bepaalde periodes en de dynamiek die deze met zich meebracht zijn van invloed geweest op de locatiekeuze van kastelen. Dat geldt ook voor de ligging van de burchten ten opzichte van de door de mens gecreëerde elementen in het landschap, zoals wegen, nederzettingen en vergaderplaatsen.
Door de kenmerken van kastelen te analyseren en deze vervolgens in de ruimte te projecteren
was het mogelijk waarnemingen te doen in tijd en ruimte. Zo bleken de oudste burchten Hunenborg (bij Volthe) en Schulenborg (bij Almelo) een afwijkende liggen te hebben ten
opzichte van de andere kastelen, namelijk in een afgelegen wildernis buiten de doorgaande verkeersroutes. Jongere burchten daarentegen treft men juist wel in de directe nabijheid
van land- of waterwegen. Hoewel de eerste kastelen waarschijnlijk al in de elfde eeuw tot
stand zijn gekomen, werden de meeste burchten opgetrokken in de periode 1300-1400 door leenmannen van voornamelijk de bisschop van Utrecht. De kastelen lagen overigens niet
overal gelijkmatig verspreid in het landschap. Er is duidelijk sprake van clustering rondom de
rivieren. Verder zijn opvallende concentraties waar te nemen in Zuidwest-Twente, Groningen/
de Kop van Drenthe en de zuidrand van Drenthe. Het centrale deel van Drenthe daarentegen
was ‘leeg’. 6
De in het fysieke landschap waargenomen ontwikkelingen zijn een uiting van de samenleving die ze heeft voortgebracht. Onderzoeken waarom een Overstichtse bouwheer in een bepaalde tijd een burcht op een zekere locatie bouwde, vereist daarom een ontleding van de politieke, economische en sociale verhoudingen binnen de middeleeuwse samenleving (powerscape) inclusief de geschreven en ongeschreven regels die daarbinnen van kracht waren. Daartoe is in hoofdstuk 3 het vol- en laatmiddeleeuwse machtslandschap van het Oversticht in kaart gebracht. Centraal stond daarbij de relatie tussen de ontwikkeling van territoriaal gezag en de kastelenbouw. Door eerst de bisschoppelijke kastelenpolitiek te bestuderen en vervolgens de uitwerking daarvan te analyseren was het mogelijk de waarnemingen in het fysieke landschap te koppelen aan die van het machtslandschap. Zo kon een meer integraal zicht worden verkregen op de bouw van kastelen vanuit vorm, tijd, ruimte en samenleving.
Op de fundering van deze bouwstenen bleek het mogelijk om de hoofdlijnen van de kastelenbouw door de tijd heen vrij scherp in beeld te krijgen (zie paragraaf 3.2 voor de ontwikkeling van de bisschoppelijke wereldlijke macht en 3.5 voor een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van het territoriale kastelenlandschap). Hoewel de bisschop al decennia voor circa 1060/1075 over grafelijke rechten en immunitaire goederen beschikte die hij had gekregen van de koning, zien we dat hij zich pas vanaf het bewind van koning Hendrik IV ging
Conclusie
379
 



















































































   379   380   381   382   383