Page 357 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 357
De bisschop mocht zijn tafelgoederen niet vervreemden of bezwaren zonder toestemming van de vijf kapittels.355 Verreweg de meeste bisschoppelijke tafelgoederen waren onderhorige boerderijen van één van de drie bisschoppelijke hoven in het onderzoeksgebied, namelijk Goor, Weddehoen of Kageldink. Er zijn daarnaast nog twee boerderijen die onder andere bisschoppelijke hoven ressorteerden, namelijk de hof te Delden en de bisschopshof te Deventer.
De oorsprong van het bisschoppelijke tafelgoed is waarschijnlijk zeer divers geweest. Over de vroege geschiedenis van de hof Weddehoen, gelegen in de marke Wiene-Zeldam, in nauwelijks iets bekend. Mogelijk is het één van de hoven geweest die de Utrechtse kerk heeft gekregen als economische basis voor de grafelijke machtsuitoefening na de schenking van het graafschap Twente. Over de hof Goor bestaat meer duidelijkheid. Deze is naar alle waarschijnlijkheid onderdeel geweest van het goed dat de riddermatige clericus Adolfus tussen 1027 en 1054 aan de Utrechtse kerk schonk en dat vanaf die periode in bezit van de bisschop was.356 We komen de hof tegen als bisschoppelijk tafelgoed én als leen van de bewoner van het huis Goor. ‘Dat huys ende Hoff van Ghoer mit allen horen toebehoren, rechten, olden ende nyen tobehoren, soe als die gelegen zyn toe Ghoer ende in den kerspel van Ghoer.’ Dit leen was vanaf 1400 erfelijk in bezit van de familie Van Coevorden, die ook het huis Goor – het latere Heeckeren – in leen hield.357 Zoals eerder is gesteld, vermoed ik dat de hof te Goor pas later naar Het Schild is verplaatst toen dat werd aangelegd, maar dat het eerder op het vroonland heeft gelegen.
Van de hof Kageldink, die we in de bronnen uit het einde van de vijftiende eeuw als bisschoppelijk bezit terugvinden, kunnen we de voorgeschiedenis tot op zekere hoogte achterhalen. Deze hof met alle tien daartoe behorende hofhorige goederen was namelijk
eerst blooteigendom van de bisschop van Munster. In 1311 kocht graaf Hendrik III van Dale- Diepenheim het vruchtgebruik van de hof Kageldink en de onderhorige goederen. De hof
was toen een borgleen van het Munsterse bisschoppelijke kasteel Nienborg. Graaf Hendrik
werd dus borgman van deze burcht, maar hij liet zich hoogstwaarschijnlijk vervangen.358 Zijn
motief voor de aankoop was vermoedelijk om de beschikking over het vruchtgebruik van Kageldink te krijgen, aangezien de hof en een deel van de onderhorige erven binnen de 5 heerlijkheid Diepenheim lagen. Om de koop te bekostigen moest Hendrik de voogdij over
het Osthus bij Roden, in de buurt van Selm, verkopen.359
Nadat het Daals-Diepenheimse bezit in 1331 was verkocht aan de bisschop van Utrecht, bleef de hof Kageldink een Munsters leen. In het oudst bekende leenregister van bisschop Florens van Munster (1364-1379) komen we de hof Kageldink tegen als ‘gewoon’ Munsters leengoed (dus geen borgleen) waarmee schout Esseken, beter bekend als Rotger van Twickel was beleend. ‘Dominus inpheodavit Rotgherum de Twicle alias dictus Sculte Esseken cum curte dicta Kagheldinch cum attinentiis videlicet domum Reymoldinch, domum Redinclere, domum Sedinckampe, Varenbrinke, Kikenbroke, duas domos in Stochem in villa Depenhem in (?); item domum Huntuelde in parrochia Alstede; item domum Enghesinch in parrochia Depenhem; item Leyskinch in parrochia (?) in legione Almesik.’360 Na deze vermelding verdwijnt de hof Kageldink uit de leenregisters van de bisschop van Munster. Uit de door Woolderink bestudeerde zeventiende-eeuwse domeinrekeningen blijkt dat Kageldink tot de Utrechtse tafelgoederen behoorde en niet tot de Munsterse leengoederen .361 Klaarblijkelijk is de blooteigendom tussen 1379 en de zeventiende eeuw door verkoop of ruil van de Munsterse op de Utrechtse bisschop overgegaan. De vroegere leenroerigheid is daarbij komen te vervallen.
355 Kuys 2004: 118-119.
356 OSU I nr. 186.
357 Eijken 1995: nr. 622.
358 WUB VIII nr. 645.
359 WUB VIII nr. 811.
360 Kemkes 1995: nr. E591.
361 Woolderink 2014.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
355