Page 356 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 356

                                Hoofdstuk 5
Goederen van kloosters en kerken
In totaal waren achttien boerderijen in ons studiegebied in de late middeleeuwen in bezit van zes kloosters in Salland en Twente. Het cisterciënzervrouwenklooster Mariënhorst/Ter Hunnepe bij Deventer bezat de meeste boerderijen, namelijk zes. Deze stonden in de marke Markvelde. Ook de drie boerderijen van het klooster Albergen waren gesitueerd in één marke, namelijk Elsen. De overige instellingen, dat zijn klooster Almelo en klooster Diepenveen, hadden hun goederen verspreid liggen over verschillende marken.348
De herkomst van de boerderijen van Ter Hunnepe is overgeleverd in diverse charters. Daaruit blijkt dat vóór 1235 het kapittel van Sint-Pieter een aantal goederen in Markvelde bezat. De kanunniken gaven deze destijds in erfpacht uit. In 1235 droeg de erfpachter de inkomsten uit deze goederen over aan Ter Hunnepe.349 Het kapittel van Sint-Pieter beschouwde zich in 1299 nog wel als blooteigenaar, want de juffers waren nog een jaarlijkse rente verschuldigd aan de kanunniken. Beide partijen kwamen overeen dat de pacht in dat jaar werd overgezet op een ander goed. Vanaf dat moment bezat Ter Hunnepe de voleigendom van deze goederen.350 Het is overigens goed mogelijk dat het kapittel van Sint-Pieter het genoemde onroerend goed in een eerder stadium zelf van de Utrechtse bisschop had gekregen, bijvoorbeeld als onderdeel van de dos bij de stichting van dit kapittel in 1048.
De juffers hadden blijkbaar hun zinnen gezet op uitbouw van hun aantal boerderijen in Markvelde, want in 1289 beschikten ze tevens over het Nijehuis. Daarvoor was dit goed in 1265 als tijnsgoed uitgegeven en moest deze boerderij recognitietijns aan de kerk van Velen in Duitsland betalen. Ter Hunnepe kocht ook boerderij Luppinc aan, die net als het Nijenhuis afkomstig was uit adellijk bezit.351 Boerderij Hannink in Markvelde was oorspronkelijk een Stichts leen, maar de leenman Rodolf Busse verkocht in 1277 het vruchtgebruik aan Ter Hunnepe. Busse kreeg een ander goed daarvoor terug, dat hij weer in leen opdroeg aan de bisschop, zodat het klooster de voleigendom kreeg.352 De juffers kregen tevens op 1 mei 1342 de beschikking over het goed Rypinchorst te Markvelde van Gert Knedeborn, dit in ruil voor betaling van een tijns van één penning.353 De herkomst van het laatmiddeleeuwse goederenbezit van Ter Hunnepe was dus divers.
Goederen die dienden als inkomsten voor een kerk, een pastorie of een vicarie kwamen ook voor in Zuidwest-Twente. In totaal hadden acht en een half erven zo'n functie voor de kerken te Diepenheim, Goor, Almelo, Markelo en Delden. Daarnaast was één erf in eigendom van de stad Goor. Van verschillende kerkelijke goederen weten we dat deze door particulieren en instellingen zijn geschonken. Zo gaf de bisschop van Utrecht de pastoor van Goor beschikking over het vruchtgebruik van zijn erven Brunsbrucgen en Hoynk. Met de inkomsten uit deze erven moest deze pastoor een kapelaan onderhouden.354
Tafelgoederen van de bisschop rond 1400
De bisschop van Utrecht bezat in de late middeleeuwen de meeste boerderijen in Zuidwest- Twente, namelijk ruim 130 van de 297 (44 procent). De meeste daarvan (73 erven) gaf hij uit aan de onder hem ressorterende leenmannen. Hij profiteerde dus niet direct van het vruchtgebruik. De andere 57 boerderijen, waaronder de drie bisschoppelijke hoven Goor, Kageldink en Wiene-Zeldam en de daartoe afdrachtplichtige erven, waren zogenoemde tafelgoederen die de bisschop gebruikte voor het onderhoud van zijn huishouding. Oorspronkelijk zal deze categorie goederen veel groter in omvang zijn geweest, maar door schenkingen en vooral ook beleningen zullen veel voormalige tafelgoederen in handen van andere grootgrondbezitters – aanvankelijk meestal ministerialen – zijn gekomen.
348 Zie bijlage 5.1 voor het overzicht van het aantal erven per marke.
349 OSU I nr. 482; OSU II nr. 890; OSU V nr. 3074.
350 OSU V nr. 2941.
351 OSU III nr. 1659; OSU IV nr. 2365; OSU IV nr. 2406; OSU IV nr. 2431.
352 OSU IV nr. 1932.
353 OBO V nr. 1256.
354 Snuif 1925: 206-207.
 354



















































































   354   355   356   357   358