Page 354 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 354
Hoofdstuk 5
verbazen dat tussen Haaksbergen, Ahaus en Borculo aanvankelijk nog meer Diepenheimse goederen hebben gelegen, maar dat deze in de loop van de twaalfde eeuw in handen van deze families zijn beland.336 Voor kasteel Ahaus kan dit zelfs worden ondersteund met een vermelding in de Diepenheimse kroniek. Stamvader Bernard I (circa 1105- circa 1118-1127) zou van de koning het kasteel Ahaus voor zijn ridderlijke diensten hebben verkregen.337 Tschuschke heeft verondersteld dat de belening van Bernard met kasteel Ahaus tussen 1115 en 1125 heeft plaatsgevonden door de hertog en latere koning Lothar van Supplinburg als beloning voor Bernards hulp in de strijd tegen de toenmalige Salische koning Hendrik V. Na het overlijden van Bernard heeft één van zijn zoons, Liefhard, kasteel Ahaus geërfd, de andere zoon kreeg Diepenheim. Tschuschke suggereert tevens dat de belening van Ahaus mogelijk verband hield met het feit dat de Van Diepenheims aldaar reeds gegoed waren, maar dit is tot op heden niet bewezen.338 In de goederenlijst vinden we in ieder geval Diepenheims bezit bij Ahaus terug. Hoewel Bernards zoon Liefhard van Diepenheim de eerste heer van Ahaus was, heeft het kasteel vooral gediend als stamkasteel voor deze Van Diepenheim-Van Ahaus-tak; het is dus geen kasteel van de heer van Diepenheim geworden. Bij deze splitsing zijn waarschijnlijk ook goederen uit het oorspronkelijke Diepenheimse patrimonium vererfd op Liefhard.
Vanuit ruimtelijk perspectief nam kasteel Diepenheim een centrale plaats te midden van het Diepenheimse goederencluster in. Het ligt voor de hand dat vanuit het kasteel zowel de bescherming, inning als de administratie van het grond- en regaliabezit zijn georganiseerd. Op basis van de Diepenheimse goederenlijst is het mogelijk twee van deze functies te illustreren. Ten eerste kunnen we aantonen dat de administratie van de goederen werd bijgehouden door de kapelaan en nadien de pastoor van de kapel, later kerk van Diepenheim, die vermoedelijk op de voorburcht van het kasteel stond.339 Ten tweede blijkt dat de graaf de poortwachter van het kasteel inzette bij zowel de administratie als natura-inning van goederen. In de goederenlijst staat namelijk vermeld dat allerlei hutten en kampen rondom Diepenheim verplicht waren jaarlijks afdrachten te leveren in de vorm van hoenders of bijenwas. De betreffende kapelaan wist niet precies om welke hutten en kampen het ging, aangezien de situatie aan verandering onderhevig was geweest als het gevolg van sterfgevallen en andere alteraties onder degenen die de afdrachten moesten leveren. Daarom liet hij het vervaardigen van de namenlijst van de afdrachtplichtigen over aan de poortwachter van kasteel Diepenheim, die blijkbaar op de hoogte was van de actuele situatie.340 Daaruit valt te concluderen dat de portier van het kasteel betrokken was bij de inning en administratie van kleine afdrachten.
In hoeverre de voor de graaf bestemde opbrengsten in Diepenheim nu bij het kasteel werden afgedragen, valt niet meer te achterhalen. Het grafelijke gevolg zal ongetwijfeld veel hebben rondgereisd om de persoonlijke banden te onderhouden met de leenmannen. Tijdens zo’n reis zal de graaf waarschijnlijk ook zijn inkomsten hebben laten verzamelen. Nog in 1324 zien we dat hij een dergelijke rondreis maakte.341 We kunnen wel concluderen dat ruimtelijk gezien een duidelijk verband bestaat tussen de clustering van goederenbezit rondom de stamkastelen Dale en Diepenheim.
Rechten op de grond rond 1400 in Zuidwest-Twente en de relatie met kastelen
Van de jongere adellijke huizen zijn geen middeleeuwse documenten overgeleverd waarin het volledige goederenbezit van de bewoners staat beschreven. Om te onderzoeken of relaties aantoonbaar zijn tussen grondbezit en de Zuidwest-Twentse kastelen dient dus een andere aanpak te worden gevolgd. We hebben daarom de blooteigendom en het vruchtgebruik van de middeleeuwse boerderijen in de marken rondom Goor en Diepenheim – namelijk Elsen, Herike, Stockum, Markelo, kerspel Goor, stadsgericht Goor, kerspel Diepenheim, Markvelde, Hengevelde en Wiene-Zeldam – geanalyseerd volgens de in paragraaf 5.4 uiteengezette
336 Jongbloed 2010: 64.
337 Jongbloed 2014: 13, 43.
338 Tschuschke 2007: 315.
339 Philippi & Bannier 1904: 386-387; zie ook Jongbloed hoofdstuk 4.
340 Philippi & Bannier 1904: 420-421; zie ook Jongbloed hoofdstuk 4.
341 Van Doorninck 1890.
352