Page 351 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 351

                                noemen dit de blooteigendom –, maar de facto waren het de leenmannen die over het vruchtgebruik van het betreffende leen konden beschikken.320 Wanneer iemand zowel over de blooteigendom als het vruchtgebruik beschikte, spreken we van voleigendom. De meeste lenen werden, afhankelijk van het type leenrecht, erfelijk doorgegeven bij overlijden van de leenman (vader) naar diens oudste zoon.321 Net als elders in Noordoost-Nederland lagen ook in laatmiddeleeuws Zuidwest-Twente tal van zulke leengoederen van verschillende leenheren en met een groot aantal verschillende leenmannen.
Behalve deze meer overkoepelende rechtsvormen met betrekking tot het beheer van de grond, die zeer bepalend waren voor de manier waarop een groot deel van de Overstichtse middeleeuwse goederen werden geëxploiteerd, konden ook nog diverse andere grondbelastingen op een goed rusten, zoals onder meer de grote en smalle/kleine tienden. Hierbij moest doorgaans één tiende van de jaarlijkse opbrengst van de boerderij worden afgestaan aan een kerkelijke instantie, later ook andersoortige grootgrondbezitters. In het geval van de grote tiende ging dat veelal om afdrachten van veldgewassen, hoewel soms ook wijn voorkwam. Bij de smalle/kleine tiende ging het veelal om groenten, kruiden en/ of jongvee. Ook de tiende kent haar oorsprong in de vroege middeleeuwen: vanaf 779 kreeg deze haar beslag in het Frankische rijk.322 Aanvankelijk was de tiende bedoeld voor onderhoud van de parochiekerken. Voor de vroege kerken betekende dit dat de Utrechtse bisschop veelal als tiendheer optrad, later werd dit uiteraard uitgebouwd met vele andere soorten tiendheren die deze tienden van de bisschop of een ander kerkelijk instituut in leen hielden. Bovendien maakten tiendrechten in de late middeleeuwen ook steeds meer deel uit van goederenschenkingen of erfenissen, waardoor veel tienden in handen raakten van leken. De kerk bestreed aanvankelijk deze ontwikkeling, maar tolereerde het bezit van tienden door niet-geestelijken uiteindelijk. Alleen de zogenoemde novale tienden – dat zijn tienden die werden gehaald uit nieuwe ontgonnen gebieden – bleven ten allen tijde bestemd voor de bisschop.323 De Zuidwest-Twentse parochianen betaalden overigens ook andersoortige afdrachten aan hun kerk, de zogenoemde ‘uitgangen’ of ‘miskoren’, die waren bedoeld als jaarlijkse inkomsten voor de pastoor ter voorziening in zijn levensonderhoud.324
Rechten op de grond van de heer van Goor vóór circa 1250 5 Over het middeleeuwse grondbezit van de heer van Goor is weinig bekend. Het Memoriale Adelboldi is de enige bron waarin een beknopte opsomming staat van dit bezit. Daaruit
blijkt dat de graaf van de bisschop de volgende goederen in leen had ontvangen: ‘feodum
castrum Gore et terram dictam Ameyde cum multis terris, mansis, casis, domibus, silvis, campis, mancipiis, pratis, pascuis, aquis aquarumque decursibus, mobilibus et inmobilibus, et omnibus, ad dictos districtus de Gore et Ameyde pertinentibus.’ Dit zou dus de feitelijke situatie zijn aan het einde van de twaalfde eeuw.325 De kern van de grafelijke twaalfde-eeuwse bezittingen werd gevormd door het kasteel Goor in het Oversticht en door het land Ameide, gelegen in het noordoosten van de Alblasserwaard op de grens van het graafschap Holland en het Nedersticht. Van een graafschap Goor of Twente dat de heer van de bisschop in leen zou hebben rept de opsteller van het valse charter met geen woord.
Behalve deze beide in de Memoriale Adelboldi aangehaalde bisschoppelijke lenen, waar de graaf dus leenman was en de bisschop leenheer, geven enkele andere bronnen enig aanvullend inzicht in het twaalfde- en dertiende-eeuwse goederenbezit van de heren van Goor. Zo bezat heer Hugo van Goor tot omstreeks 1140 de kerk van Weerselo. Deze en het bijbehorend land stelde hij aan zijn familielid Hugo van Buren ter beschikking, die vervolgens aldaar het benedictijnerklooster Sint-Remigius stichtte.326 De heer van Goor bezat in 1235 nog steeds goederen in Weerselo die hij in leen had uitgegeven. In de betreffende oorkonde werd een hoeve te Weerselo verkocht en in ruil daarvoor een erf in Markelo aangekocht van
320 Spek 2010: 104.
321 Eijken 1995: 15-55.
322 Kuys 2004: 61.
323 Kuys 2004: 61.
324 Woolderink 2013; Woolderink 2014; Woolderink 2015.
325 OSU I nr. 174.
326 Van Vliet 2002: 382-388.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
 349
 



















































































   349   350   351   352   353