Page 343 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 343

                                waren de borgmannen verplicht om op hun borgmanshuizen binnen de muren van Goor te wonen, zo blijkt uit het tweede artikel. Wanneer een borgman meer dan zes weken wegbleef, werd zijn leen aan een andere adellijke persoon overgedragen. Deze residentieplicht was aanvankelijk streng, maar verslapte gedurende de late middeleeuwen. Borgmannen hoefden toen alleen maar op bepaalde tijden in hun woning bij het kasteel te verblijven en konden zich laten vervangen.268 Dat de regels in de loop der tijd zijn versoepeld, blijkt vooral uit het dertiende artikel, dat waarschijnlijk later is toegevoegd en ook een latere ontwikkeling weerspiegelt. Volgens dit artikel mochten de borgmannen met bisschoppelijke toestemming ook woonachtig zijn onder de klokkenslag van Goor en hoefden ze dus niet meer binnen de muren van het kasteel (of Het Schild?) te wonen.269
Wanneer is deze laatstgenoemde ontwikkeling op gang gekomen? In 1313 is een lijst van borgmannen (borghsaten) opgesteld.270 Het ging in totaal om twintig borgmannen: ‘Dit zijn
die borghsaten te Goer (1313): Die eerste op die nortzide van der groter porte naest der
porte so is Coep van den Tie(1) met zire hofstede ende daer an Harman van Vlederinghen (2)
ende voirt Arnt van Rothem (3), haer Arnt van Boekel (4), Hardekijn van den Tye (5), die vrouwe
van den Houte (6), Jans sone van Hassel (7), Bruin van Almeloe (8), Reynout van Covorde (9),
Vrederic van Zatersloe (10), haer Roelof van Bevervoerde (11), Goedevaert van Goer (12),
haer Barnt van Zebelinghen (13), tkind van Almeloe (14), Roelof van den Damme (15), die
provest van Oudmonster (16), Arnd Keding (17), die biscop van Nawijc (18), Roelof van der
Mate (19) ende tkint van Scarpenzeel (20).’271 Opmerkelijk is dat één vrouw en een voorname geestelijke aanspraak maken op het borgmansrecht. De opsomming van borgmannen doet vermoeden dat ze vlak bij elkaar woonden en de klokkenslagregel nog niet in werking was getreden. Maar op welke plek was dit? Snuif en Ten Doesschate hebben opgemerkt dat op
Het Schild twee poorten lagen die in verband kunnen worden gebracht met borgmannen,
namelijk de Grimbergerpoort, vermeld in 1374, en de Blafferdes porten bij Blafferdeshus,
vermeld in 1378. 272 Ten Doesschate concludeert op basis hiervan dat de borgmannen van
Goor aan het einde van de veertiende eeuw niet op het kasteel woonden, een conclusie
die Snuif ook al had getrokken op basis van het dertiende artikel in het borgmansrecht van
Goor.273 Ten Doesschate gaat echter nog een stap verder. Hij meent dat deze situatie ook geprojecteerd mag worden naar de opsomming van borgmannen uit 1313. Zijn voornaamste 5 argument is dat het hoofdburchtterrein van kasteel Goor zelf te klein zou zijn voor zoveel borgmanshuizen. Daarnaast zou één van de borgmannen, Barnt van Zebelinghen, blijkens
een andere bron een huis in de stad Goor hebben bezeten.274 Aangezien er tot op heden weinig bekend is over het uiterlijk van kasteel Goor is het van belang om beide opties, dus dat de borgmanshuizen op het kasteel stonden of op Het Schild, open te houden.
Het recht van de Diepenheimse borgmannen is in 1338 samen met het recht van de mannen en dienstmannen van Dale en Diepenheim op schrift gesteld in opdracht van bisschop Jan van Diest. De opgeschreven regels golden ook al in de tijd van de graven van Dale- Diepenheim.275 Het gaat in totaal om elf artikelen, die betrekking hebben op het takenpakket van de borg- en dienstmannen evenals de gewone mannen, hun leenrecht, diverse juridische zaken en het handelen in oorlogstijd.276 In tegenstelling tot dat van Goor vinden we in dit Diepenheimse borgmansrecht geen artikelen over de woonplaats van de borgmannen. Volgens Spoolder moeten wij ons de ontwikkeling van de residentieplicht van de borgmannen in Diepenheim anders voorstellen dan in Goor. Hij stelt dat de borgmannen in de twaalfde en dertiende eeuw leefden op versterkte huizen rondom kasteel Diepenheim. Dit zijn de huizen die als borgleen in de goederenlijst worden genoemd.277 In zijn redenering is er dus geen situatie geweest waarin de borgmannen op een voorburcht of voorburchtstad bij het kasteel
268 Snuif 1925: 200.
269 Snuif 1925: 205.
270 Immink & Maris 1969: 199.
271 Immink & Maris 1969: 199.
272 Snuif 1925: 164; Ten Doesschate 1935 9; Immink & Maris 1969: 199.
273 Snuif 1925: 164; Ten Doesschate 1935: 9; Immink 1969: 199.
274 Ten Doesschate 1935: 9.
275 Snuif 1925; Spoolder 1995: 16-17.
276 Snuif 1925: 217-218.
277 Spoolder 1995: 11.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
 341
 




































































   341   342   343   344   345