Page 342 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 342

                                Hoofdstuk 5
Een eerste indicatie voor de aanwezigheid van borgmannen in Zuidwest-Twente vinden we in de goederenlijst van de graven van Dale-Diepenheim.259 Hierin staan niet de borgmannen zelf vermeld, maar hun borglenen. Uit latere bronnen weten we dat zo’n borgleen tweeledig kon zijn. Enerzijds kon het betrekking hebben op een woning bij het kasteel waar de borgman diende te verblijven, anderzijds kon het ook het leengoed zijn waaruit de borgman de inkomsten (vruchtgebruik) mocht gebruiken als vergoeding voor zijn militaire diensten.260 Een combinatie van beide was ook mogelijk. Uit de context van de bovengenoemde goederenlijst blijkt dat het in ieder geval gaat om inkomsten uit leengoed, maar het is niet duidelijk of ook woningen zijn inbegrepen.261
In de goederenlijst van de graven van Dale-Diepenheim worden borglenen van twee kastelen genoemd: die van Dale en Diepenheim. Kasteel Dale wordt los van de borglenen in de lijst niet meer met name genoemd, maar er zijn nog wel twee borglenen van dit kasteel vermeld waarbij ‘castrum Dale’ staat aangegeven, te weten curia Burnewic en curia Scerdelbeke. Zoals Reynders reeds heeft opgemerkt lijkt het er sterk op dat de Daalse burcht ten tijde van de op schriftstelling al niet meer functioneerde en dat kasteel Diepenheim toen de rol van kasteel Dale had overgenomen.262 De twee vermelde borglenen zijn dus nog rudimenten van een eerdere periode. Diepenheim daarentegen fungeert in de goederenlijst wel als kasteel waar de graven van Dale-Diepenheim actief borgmannen inzetten. Wie het borgmannensysteem op kasteel Diepenheim heeft ingevoerd, is niet duidelijk. Het valt echter te verwachten dat de graven van Dale-Diepenheim ook voor hun nieuwe stamkasteel een militaire bezetting in de vorm van borgmannen hebben ingezet. Indien deze aanname klopt, zou het borgmannensysteem al rond circa 1200 hebben gefunctioneerd op kasteel Diepenheim.
De Goorse borgmannen worden voor het eerst vermeld in 1263 bij de schenking van stadsrechten aan Goor door bisschop Hendrik van Vianden.263 Had de bisschop na de herovering van de koning op Goor dit systeem ingevoerd, of maakte zijn ontrouwe leenman reeds gebruik van dit systeem? De geschreven bronnen laten niet toe om een duidelijk antwoord op deze vragen te geven, maar er is wel een indicatie dat Goor mogelijk al borgmannen had in 1227, dus vóór de afzetting van de Goorse graaf. Op de lijst van de gesneuvelde ridders van de Slag bij Ane komen we namelijk twee achternamen tegen waarvan de nazaten als borgmannen van Goor in latere bronnen worden genoemd. Het gaat om Thiebolt de Thye versus Hardekijn van den Tye in 1313 en Theodericus Splinter versus een Ghert Splynter in 1394.264 Klaarblijkelijk waren deze borgmannenfamilies al in 1227 riddermatig.
Wanneer we inzicht willen krijgen in het functioneren van de borgmannen, zijn we aangewezen op laatmiddeleeuwse documentatie. Een zeer waardevolle bron daarvoor is het borgmansrecht van Goor, dat in 1365 op schrift is gesteld in opdracht van bisschop Jan van Virneburg.265 Voor Dale-Diepenheim zijn voor de borgmannen evenals de mannen en dienstmannen door bisschop Jan van Diest in 1338 ook verschillende regels op schrift gesteld.266
Het borgmansrecht van Goor uit 1365 bestaat in totaal uit dertien artikelen. Deze variëren van juridische kwesties, het handelen in oorlogstijd, het leenrecht van de borglenen tot aan de residentieplicht van de borgmannen. Op basis van deze artikelen kunnen we nagaan wat hun taak was. In het eerste artikel wordt de functie van de borgman genoemd, namelijk het Sticht Utrecht bijstaan in tijden van geweld en onrecht.267 Om deze taak te kunnen uitoefenen,
259 Zie bijlage 5.7, de borglenen van Diepenheim zijn apart opgesomd.
260 Zie bijvoorbeeld Racer 1793: 90, waar zowel het huis op de burcht Nienborg (woning) als het hof
Kageldink (inkomsten) in leen zijn gegeven aan graaf Hendrik van Dale-Diepenheim.
261 Vergelijk bijlage 5.7 goederenlijst nrs. 518 t/m 535 voor de borglenen in Diepenheim. 262 Reynders 1988.
263 OSU III nr. 1595.
264 Roolfs et al. 2011: 58; Immink & Maris 1969: 199 en bijlagen 5.2, 5.3, 5.6. 265 Snuif 1925: 217-221.
266 Snuif 1925: 217-221.
267 Snuif 1925: 199.
 340




















































































   340   341   342   343   344