Page 34 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 34

                                Hoofdstuk 1
Een ander probleem dat Janssen benadrukt, is dat veel van het tot dusverre uitgevoerde onderzoek sterk monodisciplinair van aard is. Vooral de archeologie en vanaf de jaren tachtig ook de bouwhistorie zijn sterk vertegenwoordigd. Toch neemt Jansen ook positieve ontwikkelingen waar. Zo zijn de beschikbare bouwhistorische en archeologische gegevens over kastelen de laatste decennia sterk in aantal toegenomen. Ook de door Janssen zelf vervaardigde chronotypologie van Nederlandse kastelen biedt een goed handvat voor nieuw kastelenonderzoek. Daarnaast ziet hij het Nederlands kastelenlexicon als belangrijke basis voor verder onderzoek. Als negatieve ontwikkelingen noemt hij de commerciële archeologie, waarin archeologen, die nauwelijks kennis hebben over kastelen, deze toch opgraven en daarbij niet de juiste onderzoeksvragen stellen. Voor toekomstig onderzoek stelt Janssen dat het kasteel als veelzijdig verschijnsel dient te worden bestudeerd en dat de traditionele grenzen tussen verschillende disciplines moeten worden overschreden. Nieuwe studies dienen zich te richten op de ontwikkeling van een waarderingskader dat kan worden gebruikt in de archeologie en in de erfgoedzorg.101
In de volgende paragrafen zullen we de ontwikkeling van het Nederlandse kastelenonderzoek uiteenzetten. Er is voor gekozen alleen de publicaties te bespreken die bepalend zijn geweest voor de ontwikkeling van de discipline. Dit betekent dat veel monografieën en objectgerichte studies niet worden behandeld, hoewel deze een onmisbare basis vormen voor verder synthetiserend onderzoek.
De eerste wetenschappelijke interesse in kastelen (circa 1850-1900)
Net als in de meeste andere Midden- en West-Europese landen ontstond ook in Nederland de interesse in kastelen tijdens de negentiende eeuw, gestimuleerd door de Romantiek. In deze periode van de negentiende-eeuwse natiestaten nam de interesse voor de geschiedenis van het eigen land en de eigen regio sterk toe.102 Zo vinden we in verschillende provinciale volksalmanakken uit die tijd artikelen over individuele kastelen waarin men probeerde de nog zichtbare resten te beschrijven en in een historische context te plaatsen.103
De eerste publicatiereeks over Nederlandse kastelen is de reeds in de inleiding aangehaalde serie Merkwaardige kastelen in Nederland van de schrijver en dichter Jacob van Lennep en de tekenaar Willem J. Hofdijk. In totaal publiceerden zij tussen 1854 en 1861 zes delen in deze serie.104 In hun teksten wisselen ze literaire romantische beschouwingen af met meer zakelijke analyses van de kastelen en de geschiedenis van de bewoners. Van Lennep en Hofdijk definiëren kastelen als strategische bouwwerken die door de Romeinen in Nederland zijn geïntroduceerd. Aanvankelijk waren de constructies van hout, maar later in de middeleeuwen ging men over tot het bouwen van bakstenen kastelen in een relatief eenvoudige bouwtrant, aldus Van Lennep en Hofdijk. De zes boeken concentreren zich vooral op een inventarisatie van ‘merkwaardige’ Nederlandse kastelen, of liever gezegd kastelen die de auteurs de moeite waard hebben gevonden om te beschrijven. De beschrijvingen Van Lennep zijn hoofdzakelijk gebaseerd op historische bronnen. De tekeningen van Hofdijk berusten voor een belangrijk deel op fantasie, zoals we al voor Coevorden hebben gezien.
Het Nederlandse kasteel vanuit bouwhistorisch en archeologisch perspectief (circa 1900-heden)
Jan Hendrik Holwerda, Albert Egges van Giffen en Wouter Cornelis Braat zijn de eerste archeologen geweest die kastelen hebben opgegraven. Holwerda kreeg bekendheid met de opgravingen van de Hunenborg bij Volthe in Twente en de Hunnenschans bij het Uddelermeer op de Veluwe.105 Hij had destijds geen breed archeologisch referentiekader om deze sites nader te interpreteren. Zijn interpretaties zijn als gevolg daarvan tegenwoordig niet meer houdbaar.106 Gedurende de oorlog en de naoorlogse periode groef Braat diverse
101 Janssen 2008.
102 Mathijsen 2013.
103 Bijvoorbeeld Koning 1827; Weeling 1836; Feith 1839.
104 Van Lennep & Hofdijk 1855; Van Lennep & Hofdijk 1854a; Van Lennep & Hofdijk 1854b; Van Lennep & Hofdijk 1857; Van Lennep & Hofdijk 1861b; Van Lennep & Hofdijk 1861a.
105 Holwerda 1917; 1936.
106 Zie voor de Hunenborg hoofdstuk 5.
 32




















































































   32   33   34   35   36