Page 32 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 32
Hoofdstuk 1
onderschatten hierbij de rol van de kastelen.84 Volgens de gangbare historische beeldvorming verschijnt het kasteel in de elfde en twaalfde eeuw als uitvloeisel van gevechten tussen de adel. De archeologie toont volgens Debord echter aan dat deze zienswijze niet klopt. Niet alleen zijn er sinds de publicaties van deze historische werken veel meer kastelen geïnventariseerd, maar ook blijken de ligging en de invloed van deze burchten veel complexer te zijn geweest. Debord probeert door het combineren van archeologische en historische bronnen in zijn boek te laten zien dat gezag en kastelen in elkaars verlengde liggen. Uiteindelijk legt hij toch veel nadruk op de politiek-sociale veranderingen om kasteelontwikkeling te verklaren.85
Debord heeft vervolgens in zijn werk een nieuwe visie gepresenteerd over de opkomst en ontwikkeling van Franse burchten. Het begin van het kasteel moeten we volgens hem zoeken in de vorming van een nieuwe aristocratische klasse in de negende en tiende eeuw die als uitdrukking van zijn economische en politieke macht en gezag kastelen bouwde. Kenmerkend voor deze aristocratie is de erfelijkheid en de diversiteit: zowel grote territoriale dynasten als minder invloedrijke edelen behoorden tot deze sociale laag. De klasse was mobiel. Door bijvoorbeeld slimme huwelijkspolitiek toe te passen konden nazaten van een eenvoudige edelman in sociaal, politiek en economisch aanzien stijgen. Deze ontwikkeling, waarbij uiteindelijk de hoge aristocratie zich steeds meer onafhankelijker opstelde van de koning, resulteerde rond ongeveer 930 in de geboorte van territoriale vorsten.86
Vooral in de jaren 970-980 nam het aantal kastelen volgens Debord sterk toe, een ontwikkeling die zich voortzette in de eerste helft van de elfde eeuw. Er was in deze tijd geen sprake van een specifieke voorkeur voor een bepaald type burcht, hoewel de snel en goedkoop te bouwen mottekastelen het meeste voorkwamen. In de twaalfde en dertiende eeuw was het kasteel vooral een middel om gezag tot uitdrukking te brengen en macht uit te oefenen. De kasteelheer kon vanuit zijn burcht nauw toezicht houden op goederen, mensen, ontginningen en veranderingen in de productie. Zo behield hij zijn economische superioriteit. Al deze ontwikkelingen zijn volgens Debord nauw verbonden met algemene veranderingen op politiek, economisch en sociaal gebied. Tot aan het einde van de twaalfde eeuw werden kastelen steeds meer geperfectioneerd. Op dat moment kwam er in Normandië strijd tussen verschillende territoriale vorsten, waardoor kastelen nu ook steeds meer een militaire geopolitieke rol gingen vervullen. Toch waren veel van deze burchten in de praktijk niet gemoderniseerd, aldus Debord.87
De archeoloog Jean Bourgeois publiceerde in 2006 een historiografisch overzicht over het kastelenonderzoek naar vroege kastelen in België en Frankrijk.88 Hij geeft daarin een belangrijk kritiekpunt op onder meer de studie van Debord. Volgens Bourgeois is door veel onderzoekers ten onrechte verondersteld dat er geen kastelen bestonden vóórdat de feodaliteit op gang kwam. Als gevolg daarvan hebben zij de vroege ontwikkeling van kastelen genegeerd, met name dat naar de ontwikkeling van de militaire versterkingen vanaf de Romeinse tijd tot aan de introductie van de motte. Een ander probleem is volgens hem dat de drie disciplines van het reguliere kastelenonderzoek, te weten de geschiedenis, de architectuurhistorie en de archeologie elk hun eigen onderzoekstraditie hebben en dientengevolge te weinig met elkaar onderling gecommuniceerd hebben. Zo concentreerden de historici zich volgens Bourgeois op de residenties van de aristocratie. Architectuurhistorici richtten zich vooral op de architectuur en stijlontwikkeling en de archeologen op de oorsprong van het kasteel. Bourgeois pleit in zijn artikel voor een interdisciplinaire aanpak waarin onderzoekers door middel van bestudering van de materiele cultuur proberen de ontwikkeling, hiërarchie en functies van de vroege kastelen te doorgronden.
Dat veel van de voornoemde onderzoekers verbonden zijn of waren aan de Universiteit van Caen, zou de indruk kunnen wekken dat de betreffende overzichten niet zozeer
30
84 85 86 87 88
Zie voetnoot 80.
Debord 2000: 17. Debord 2000: 221.
Debord 2000: 221-222. Bourgeois 2006.