Page 339 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 339
Diepenheim daarbuiten viel.237 Blijkbaar had de bisschop dus weinig zeggenschap over Diepenheim. Dit vermoeden wordt bevestigd in een op 31 juli 1378 uitgevaardigd charter over verpanding van de heerlijkheid. Die was verpand aan heer Reinold van Brederode en Gennep. Hij verpandde het vervolgens weer aan Godert van Schonebeke.238 De Sallandse steden besloten om bisschop Floris van Wevelinkhoven financieel te helpen om de pandsom te lossen in ruil voor privileges.239 Zij leenden daarop de bisschop een bedrag van 2500 oude schilden, dat zou moeten worden terugbetaald uit de gerechtelijke inkomsten van het ambt Diepenheim of schattingen uit Twente en Salland.240 De steden kregen kasteel en heerlijkheid in 1378 in onderpand. Ze mochten ook inspraak uitoefenen op de kasteleinbenoeming. Die kastelein moest vervolgens een eed afleggen dat hij zijn ambt niet zou misbruiken tegen de steden en het Sticht.
Wanneer we voornoemde gebeurtenissen met betrekking tot de kastelen Goor en Diepenheim-II koppelen aan de nieuw verworven inzichten uit hoofdstuk 3 over de bisschoppelijke kastelenpolitiek, kunnen we verklaren waarom kasteel Goor na de koop van Diepenheim-II buiten gebruik is geraakt en waarom dit tussen circa 1350-1380 is gebeurd en niet direct na de aankoop van Diepenheim. Tijdens het episcopaat van Jan van Diest zijn namelijk geen aanwijzingen te vinden dat deze bisschop al actief de grenzen van het hele Oversticht afsloot met kastelen en landweren. Het is dus maar de vraag of hij met de koop van Diepenheim een nieuw kasteel probeerde te verwerven voor de grensverdediging van het Oversticht, waardoor het oude kasteel Goor overbodig werd.
De aanleg van een systematische grensverdediging met kastelen en landweren is pas tijdens het episcopaat van Jan van Arkel aantoonbaar. Deze bisschop consolideerde vooral Salland, in samenwerking met de Sallandse hoofdsteden. Zuidwest-Twente viel daar dus buiten. Van Arkel’s opvolger, Jan van Virneburg, bedreef daarentegen geen aantoonbare kastelenpolitiek, hetgeen te wijten is aan de houding van deze bisschop ten opzichte van de Sallandse hoofdsteden en, als gevolg daarvan, de verzanding van de samenwerking. Bovendien verkeerde Van Virneburg in een zwakke positie door zijn gevangenschap en de gemaakte schulden voor zijn borgtocht. Zijn opvolger Arnold van Horn erfde deze schulden.241
Tijdens het episcopaat van Floris van Wevelinkhoven kwam de samenwerking met de 5 steden weer op gang. Zij gingen vanaf 1380 en vooral vanaf 1393 de grensverdediging
van het Oversticht uitbreiden. Dit hield in dat na de pandlossing van het ambt Diepenheim
in 1380 de burcht onderdeel werd van deze grensverdediging. Deze veronderstelling
wordt ondersteund doordat Deventenaren ten zuiden van Diepenheim een grenslandweer aanlegden.242 Het is mijns inziens deze nieuwe stijl van kastelen- en landwerenpolitiek aan het einde van de veertiende eeuw geweest die ertoe leidde dat kasteel Goor definitief overbodig werd, aangezien dit kasteel destijds niet aan een grens lag. Daarmee onderging Goor hetzelfde lot als het bisschoppelijke kasteel Hardenberg-II.243
Dat Diepenheim wel als grensverdediging bleef bestaan blijkt alleen al uit de onkosten en moeite die zijn gemaakt om het kasteel te verbouwen tijdens het Utrechtse schisma.244 Met betrekking tot de andere kastelen in Zuidwest-Twente zijn geen aanwijzingen te vinden dat deze een rol hebben gespeeld in de verdediging, het behoud, de consolidatie, de administratie of de rechtspraak van een district. Deze jongere huizen waren adellijke residenties van edelen. In hoofdstuk 3 hebben we reeds uiteengezet dat de bouw van deze groep kastelen vanaf het begin van de veertiende eeuw flink toenam, maar dat vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw de drie Sallandse steden en de bisschop er actief op toezagen dat zulke huizen niet uitgroeiden tot machtsbases van’roofridders’. Om deze
237 OO I nr. 688, zie aantekeningen aldaar.
238 OO I nrs. 707, 719, zie aantekeningen aldaar.
239 ZR I nrs. 172, 173, 197.
240 OO I nr. 842, zie aantekeningen aldaar.
241 Schneider 1994: 120-132.
242 Brokamp 2007: 208-209.
243 Deze paragraaf is gebaseerd op de bevindingen uit hoofdstuk 3.
244 Benders & Bloemink 1996.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
337