Page 308 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 308
Hoofdstuk 5
Zachte berk zal hebben overheerst, aangevuld door de Zwarte els en de Ruwe berk. Daarnaast kunnen we in de struiklaag bij dit soort gronden van nature Sporkehout, Gagel, Lijsterbes en Wilg aantreffen en in de ondergroei verschillende zeggesoorten en Pijpestrootje.120 Rondom Goor en Diepenheim komen verschillende toponiemen voor met het suffix -vlier, namelijk Westerflier, Molenvlier, Stockumervlier, Herickervlier. Deze namen liggen vooral ten oosten van de stuwwal.
Wanneer de veenlaag dikker was, veranderde de begroeiing in een typische hoogveenvegetatie met veenmossen, heide en kleine berkjes. Dat soort plekken kregen geen vlier-, maar een veen- toponiem. Rondom Goor en Diepenheim liggen nauwelijks veen-toponiemen. Het Brandveen aan de voet van de stuwwal ten westen van Diepenheim is één van de weinige voorbeelden en is dusdanig klein, dat we het niet als aparte landschapseenheid onderscheiden. Aan de noordwestkant van Goor, net buiten het gereconstrueerde onderzoeksgebied, ligt het veel grotere veengebied Elsenerveen, dat ontstaan is in een zogenaamd doodijsgat.
Waterhuishouding
Tegenwoordig liggen er verschillende gekanaliseerde beken in de omgeving van Goor en Diepenheim. De Regge ontspringt zelfs bij Westervlier. Het lijkt er dus in eerste instantie op dat we te maken hebben met een gebied waar natuurlijke beken zijn rechtgetrokken om het water beter te leiden en dat deze beken in de periode voor de menselijke bemoeienis meanderend door het landschap stroomden. Toch zijn we tijdens de reconstructie van de verschillende landschapstypen geen restanten van zulke natuurlijke meanderende beken tegengekomen.
Hoe verliep dan de afwatering in deze moerassige streek? In de dekzandlandschappen van Oost-Nederland zijn verschillende mogelijkheden met betrekking tot de afwatering. Er kwamen meanderende beken en soms ook kleine rivieren als de Berkel, Regge, Dinkel en Vecht voor, die hun sporen achterlieten in het landschap. Daarnaast zijn er ook talrijke langgerekte dekzandlaagten en broekgebieden aan te wijzen waar geen spoor te vinden is van vroegere of huidige natuurlijke beken. Het water stroomde hier niet via één beekloop, maar sijpelde veel meer in een brede geleidelijk afstromende watermassa door de broekbossen af naar benedenstroomse gebieden. Dit afwateringspatroon wordt in de ecologie ook wel als doorstroommoeras aangeduid.121
Het laatste scenario doet zich voor in de broeken en vlieren rondom Goor en Diepenheim. De ‘beekdalen’ van de Molenbeek, Schipbeek en Regge, zoals die op de geomorfologische kaart staan aangegeven, zijn weliswaar dalvormige laagten waar tegenwoordig ‘beken’ stromen, maar deze beeklopen zijn – zeker in hun bovenloop – alle door mensenhand ontstaan. Ze hebben namelijk een overwegend recht karakter en zijn bovendien op veel plekken dwars door dekzandkoppen gegraven om de afwatering te versnellen. Bovendien hebben bodemkundigen en geomorfologen hier nooit natuurlijke beekafzettingen of oude beekmeanders aangetroffen; een belangrijke aanwijzing dat hier inderdaad van nature geen beken stroomden. Ondanks het toponiem -beek hebben de waterlopen in dit deel van Zuidwest-Twente dus een sterk kunstmatig karakter. Overigens heeft men bij het graven van de watergangen vaak wel gebruik gemaakt van natuurlijke dekzandlaagten, waardoor het soms lijkt alsof bochtige trajecten daar ook van nature hebben gelegen. In het dekzandlandschap tussen het stroomgebied van de Berkel en de Schipbeek tot aan het begin van het beekdal van de Regge bij Enter is sprake van zo’n doorstroommoeras. Tot ver in de middeleeuwen verzamelde het regenwater en kwelwater zich in de laagten tussen de dekzandruggen en stroomde vervolgens via de oppervlakte en door de bovengrond van de met broekbos gevulde laagten af, zonder duidelijk afgebakende waterlopen.
120 Spek et al. 1996: 45.
121 Spek et al. 1996: 34-37.
306