Page 307 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 307
veengroei plaats. De vroegere bewoners noemden deze gebieden vlieren. Dit toponiem – ook wel fleers, fliers of fledders – komt in Noord- en Oost-Nederland veel voor.117 In Drenthe is aangetoond dat dit toponiem een benaming is geweest voor moerasgebieden die in de overgangszone van voedselarme gronden naar matig voedselrijke veengronden lagen. De naam werd veel gebruikt in bron- en bovenloopgebieden van riviertjes waar stagnatie van het water plaatsvond en de bovengrond daardoor werd verzadigd met water.118 We moeten ons daarbij in een natuurlijke situatie een Gagel-Berkenbroekbos bij voorstellen, bestaande uit een lage boomlaag van Zachte berk met daaronder struiken van Wilde gagel. In de ondergroei kwamen verschillende soorten veenmos voor.119
Figuur 5.6: Reconstructie van de broeken en vlieren rondom Goor en Diepenheim.
5
In Salland komt het toponiem vlier voor in afvoerloze dekzandlaagten en op de grens van broekgebieden naar dalvormige dekzandlaagten naar hoger gelegen gronden. Wanneer zo’n locatie voldoende nat was gedurende het jaar, ontstond er net als in Drenthe een overgangsvorm van oligotroof naar mesotroof veen. Bij de Sallandse vlieren moeten we ons een transitie voorstellen tussen Elzenbroekbos en Zomereiken-Berkenbos waar vooral de
117 Spek 2004, 206.
118 Spek 2004: 208.
119 Spek 2004: 206-209.
Het kastelenlandschap van Zuidwest-Twente
305