Page 294 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 294
Hoofdstuk 5
geslacht zijn gebouwd of verbouwd.59 Helaas zijn in de meeste gevallen historische noch archeologische gegevens voorhanden om de ’verkasteling’ nader te dateren.
Het oudst aantoonbare kasteel in Zuidwest-Twentse is Diepenheim-I, dat volgens de Diepenheimse dorpspastoor Albert, de auteur van de veertiende-eeuwse Diepenheimse kroniek, al zou hebben bestaan in de dagen van Bernard I van Diepenheim (circa 1105 - circa 1118-1127). Albert schrijft: ‘dat Casteel toe Diepenhem ist hem angeervet van sijnen Voor Olderen.’60 Er vanuit gaande dat dit een betrouwbare bron is, maakt dit de kans groot dat het eerste kasteel Diepenheim al in de elfde eeuw is gebouwd en heeft behoord tot de oudste generatie van Overstichtse kastelen. Diepenheim-I werd in 1177 verwoest door troepen van de bisschop van Munster en daarna waarschijnlijk niet meer hersteld.61 De burcht zou volgens dorpspastoor Albert hebben gelegen bij de Diepenheimse watermolen, vermoedelijk de watermolen De Haller aan de Molenbeek ten oosten van het huidige stadje Diepenheim.62 Gedurende de extreem droge zomer van 2018 heeft amateurarcheoloog Bert Terlouw vlakbij De Haller crop marks waargenomen op een satellietfoto die afkomstig kunnen zijn van een stelsel van meervoudige wallen en grachten (figuur 1 Diepenheim-I). Nader archeologisch onderzoek moet uitwijzen of deze grachten de resten zijn van Diepenheim-I.63
Graaf Hendrik I van Dale, die trouwde met erfdochter Regenwite en zo Diepenheim met toebehoren in zijn bezit kreeg, liet de burcht herbouwen. Dit deed hij op een andere locatie dan die van het eerste kasteel.64 Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat de hoofdburcht van dit kasteel heeft bestaan uit een vlak binnenterrein met daaromheen een wal.65 Deze nieuwe ringwalburcht werd in de daaropvolgende decennia de stamzetel van het geslacht Van Dale-Diepenheim. Voor de bescherming van het kasteel zette de graaf borgmannen in.66 De heren van Dale-Diepenheim en hun heerlijkheid behoorden tot 1331 niet tot het (wereldlijk) Sticht van Utrecht, want toen bisschop Jan van Diest in 1331 het Daalse en Diepenheimse bezit kocht, werd expliciet in de oorkonde vermeld dat zowel de heerlijkheid Diepenheim als het ‘graafschap’ Dale vrije en eigen goederen waren van de graaf van Dale-Diepenheim.67
Ondertussen verrees nog een kasteel, namelijk Goor. Over de precieze datering van de bouw van dit kasteel tasten we in het duister en ook de opdrachtgever is niet met zekerheid vast te stellen. De familie Van Goor was al in de twaalfde eeuw in Zuidwest-Twente actief en heeft naar verwachting toen ook al over een residentie beschikt.68 De eerste aanwijzing dat er in Goor een kasteel stond, vinden we pas aan het einde van de twaalfde eeuw in het Memoriale Adelboldi.69 Kasteel Goor was volgens de opsteller van het charter een door de bisschop in leen gegeven kasteel. De leenman was de heer van Goor, die in deze oorkonde wordt genoemd als één van deze zeven grote leenmannen van de bisschop. Hij handhaafde en verdedigde krachtens de oorkonde de rechten van de kerk van Sint-Maarten als banier- of vaandeldrager.70 Hoe kasteel Goor er in deze periode precies heeft uitgezien is onduidelijk, maar als de bisschop verantwoordelijk was voor de bouw zou een ringwalburcht of een motte kunnen worden verwacht.
Zowel in Goor als Diepenheim zijn veranderingen opgetreden wat eigenaar en exploitatievorm betreft. Goor was in de twaalfde eeuw mogelijk een bisschoppelijk kasteel – zeker weten doen we dit niet – maar het was ook het stamkasteel van de edelvrije familie Van Goor. De
59 Gevers & Mensema 1995.
60 Jongbloed 2014: 43.
61 Jongbloed in voorbereiding: hoofdstuk 2.
62 Zie hiervoor ook de paragrafen over waterhuishouding en parochiesplitsing. De Haller lijkt de enige
watermolen te zijn die in aanmerking komt.
63 Zie catalogus, overige sites. Bert Terlouw heeft na het afronden van dit hoofdstuk nog verschillende interessante waarnemingen gedaan die kunnen duiden op nog meer kastelen in Zuidwest-Twente. Om deze terreinen te waarderen is veldwerk noodzakelijk.
64 Jongbloed 2014: 21; Philippi & Bannier 1904: 386.
65 Renaud 1960: 215.
66 Zie paragraaf 5.11 voor een uitgebreide beschrijving van Diepenheim-II en de borgmannen.
67 UA BA nr. 78.
68 De Groot 1937: 388; Van Vliet 2002: 383; Jongbloed 2006: 69; Jongbloed 2010: 34.
69 OSU I nr. 174: Tenhaeff 1913: 129-130. Beke’s datering is niet precies.
70 OSU I nr 174: Tenhaeff 1913: 129-130. Beke’s datering is niet precies.
292