Page 28 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 28
Hoofdstuk 1
Heimat der bildenden Künste, der Dichtkunst, Musik und der vornehmen, ritterlichen Sitte’.66 Voor wat betreft de indeling zet Ebhardt in zijn werk de traditie van eerdere onderzoekers voort door kastelen in te delen naar hun ligging in het landschap. Naast de Höhenburgen, Felsenburgen en Wasserburgen onderscheidt hij ook Höhlenburgen en Talsperren. Ebhardt introduceert tevens nog diverse andere soorten kastelen, zoals de Ganerbenburgen (naar een rechtssysteem waarbij een kasteel verdeeld is onder meerdere eigenaren), Stadtburgen en Stadttürme. Versterkte kerkhoven, boerderijen, kerken en kloosters zijn eveneens opgenomen in zijn overzicht.
De opkomst van de Duitse kastelenarcheologie (1931-1981)
De bovengenoemde militaire en architectuurhistorische publicaties van autodidacten hebben lange tijd een stempel gedrukt op de beeldvorming over Duitse kastelen. Dit veranderde met de publicatie Die Burg im Wandel der Weltgeschichte (1931), geschreven door Carl Schuchhardt. Hij was de eerste archeoloog die een wetenschappelijk werk uitbracht over kastelen, hoewel zijn visies later zijn weerlegd.67 Volgen hem zijn kastelen niet specifiek middeleeuws maar een fenomeen waarvan de oorsprong in essentie uit de oudheid dateerde. Ook pleit hij ervoor dat kasteeltypologieën niet uitsluitend op basis van de landschappelijke situering, maar tevens op grond van hun chronologie en opdrachtgever dienen te worden opgezet.
Het belang van de archeologie voor de kennisontwikkeling over kasteelbouw drong goed door in de jaren vijftig en zestig. Daarvoor waren twee beeldbepalende kasteelopgravingen van groot methodologisch belang, namelijk die van Husterknupp en Holtrop, allebei gelegen in Westfalen niet ver van Keulen.68 Bij beide opgravingen was de conservering van organisch materiaal zeer goed, waardoor archeologen gedetailleerd inzicht verkregen in de oorspronkelijke houtbouw van de burchten. De archeoloog Adolf Herrnbrodt groef tussen 1949 en 1951 de Husterknupp op. Hij stelt in het opgravingsverslag dat het kasteel vier verschillende bouwfasen heeft gekend. Een aangetroffen motte bleek verrassenderwijs niet uit de eerste, maar uit de tweede fase te stammen. In de eerste fase was de Husterknupp een door palissade, wal- en gracht omringde Flachsiedlung waar houten gebouwen stonden. De Kernmotte is bovenop deze Flachsiedlung gebouwd. Daarvoor heeft men de loop van de wal moeten veranderden in deze tweede bouwfase. In de derde fase is de motte opgehoogd, zodat er een Hochmotte ontstond en het voorburchtterrein werd vergroot. Tot slot heeft men in de vierde fase het gebouw op de motte in steen opgetrokken.69
De door de archeoloog Wilhelm Piepers opgegraven burcht Holtrop, waarvan de resultaten in 1960 zijn gepubliceerd, kende ook meerdere bouwfasen van tenminste vier middeleeuwse voorgangers.70 Deze opgraving laat net als die van de Husterknupp zien dat kasteelarchitectuur veel dynamischer en complexer is dan men tot dan toe dacht. Net als bij de Husterknupp richt Piepers zich in het opgravingsverslag op de verschillende ontwikkelingsfasen die het kasteel heeft doorgemaakt.
Beide opgravingen zijn vanuit methodologisch oogpunt toonaangevend, omdat hierin consequent met verschillende opgravingsvlakken is gewerkt. Het doel was hierbij om elke nederzettingslaag afzonderlijk te volgen en bijhorende sporen en vondsten goed te documenteren. Aangevuld met de verticale opgravingsprofielen kon zo een duidelijk overzicht worden verkregen van de diverse bouwfasen van een kasteel. Deze methodiek werd de standaard voor de daaropvolgende decennia.71
66 Ebhardt 1939: 15.
67 Zeune 1999: 31.
68 Piepers 1960; Herrnbrodt 1958.
69 Herrnbrodt 1958: 14-15.
70 Piepers 1960: 23-24.
71 Zeune 1999: 32.
26