Page 26 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 26
Hoofdstuk 1
hen geanalyseerde kasteelarchitectuur. Hun dateringen van de diverse ontwikkelingsfasen waren doorgaans slecht onderbouwd en zijn naar onze begrippen vaak erg vroeg.53 Om onderscheid te maken tussen verschillende soorten kastelen gebruikten zij onder meer de landschappelijke ligging als belangrijk criterium.
De eerste academische publicatie in Duitsland over kastelen is het in 1829 verschenen boek
Über die Bauart der altdeutschen Ritterburgen: in besonderer Beziehung auf die Fränkischen, vorzüglich der Altenburg bei Bamberg geschreven door de militair Joseph Heller.54 Op basis van architectuur en historische bronnen geeft Heller voor de kastelen in het bisdom Bamberg en het graafschap Bayreuth een globale landschappelijk-morfologische classificatie. Hij maakt daarbij een landschappelijke tweedeling tussen de waterburchten (Wasserschlösser) in de valleien en de berg- en rotskastelen (Berg-und Felsenschlösser) in de hogere delen van het landschap. De motieven van deze locatiekeuzen waren volgens Heller puur strategisch, want een burcht moest zijn omgeving controleren. De middeleeuwse kastelen zijn volgens hem een voortzetting van Romeinse verdedigingsarchitectuur. Heller heeft zijn dateringen doorgaans niet of nauwelijks gefundeerd.
In 1859 verscheen het werk van de beroepsofficier Georg Heinrich von Hochfelden getiteld
Geschichte der Militär-Architektur in Deutschland mit Berücksichtigung der Nachbarländer von der Römerherrschaft bis zu den Kreuzzügen.55 Ook Von Hochfelden legt in zijn boek sterk de nadruk op architectuurhistorische kenmerken. Hij identificeert veel van de door hem waargenomen kasteelarchitectuur als Romeins, terwijl deze eigenlijk middeleeuws zijn.56 Net als bij Heller geeft Von Hochfelden geen goede onderbouwing voor zijn dateringen.
De pastoor Johann Nepomuk Cori bekritiseert de dateringen van Von Hochfelden in zijn boek Bau und Einrichtung der Deutschen Burgen in Mittelalter uit 1895. Hij bestrijdt onder meer de Romeinse datering van de zogenoemde Buckelquaderbau (een bouwtechniek met rechthoekige stenen van zand- of kalksteen die aan de buitenkant een rug hebben en worden omgeven door een rand), zonder overigens daar een duidelijke argumentatie voor te geven.57 Anders dan voorgaande onderzoekers besteedt Nepomuk Cori aandacht aan de niet-militaire functies die het kasteel had: ‘Die Burgen wurden nicht bloβ als Schutzwehr, sondern auch aus Erwerbsucht, ja nicht selten für den Raub gebaut. Sie waren nicht nur ein Bollwerk gegen Feinde, sondern gaben auch die Mittel, um Freiheit, Unabhängigkeit und Eigentum zu erringen und zu vermehren.’58 Wel nam hij de indeling in waterburchten en berg- en rotsburchten over en verfijnde hij de beschrijving van de architectuurelementen.
Zijn werk werd al snel opgevolgd in 1898 door het boek Die Befestigungsweisen der Vorzeit und des Mittelalters van de militair Karl August von Cohausen dat postuum werd uitgegeven.59 Von Cohausen had in de loop der jaren veel kastelen en kasteelruïnes bezocht, zowel onder militaire dienst als in zijn vrije tijd. De observaties die hij tijdens deze tochten deed vormden de basis voor zijn boek, waarin hij verdedigingsarchitectuur vanaf de prehistorie tot aan de Renaissance behandelt. Ook Von Cohausen houdt de landschappelijke classificatie tussen hoog en laag aan om de kastelen in te delen. Hij beschrijft de architectuur, de gebruikte materialen en de bouwtechnieken uitgebreid. Het is geen wonder dat Von Cohausen, met zijn militaire achtergrond, vooral de kasteelarchitectuur vanuit strategisch perspectief benadert.
Vernieuwingen in de vroege twintigste eeuw: de bijdragen van Piper en Ebhardt
Hoewel diverse autodidacten zich in de eerste decennia van de twintigste eeuw bezig hielden met kastelenonderzoek, is het toenmalige beeld toch vooral bepaald door de jurist Otto Piper en de architect Bodo Ebhardt.60 Hun baanbrekende publicaties worden ook tegenwoordig
53 Zeune 1999: 26-29.
54 Heller 1829.
55 Von Hochfelden 1859.
56 Zeune 1999: 28.
57 Cori 1895.
58 Cori 1895: 5.
59 Von Cohausen 1898.
60 Zeune, 1999: 29-30.
24