Page 274 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 274

                                Hoofdstuk 4
van Lage verklaarde dat Gert Borchgrevync, zijn zuster Ermike en de vijf kinderen van Gert de erven genaamd het Grote en Lutteke Burchgrevynck met de daartoe behorende lieden hadden verkocht aan de landscommandeur van Utrecht en de broeders van de commanderij te Ootmarsum. De familie Borggrevink had blijkbaar financiƫle problemen, want een deel van de koopsom werd gebruikt om een bestaande schuld af te lossen.157 Omdat de commanderij zowel de blooteigendom als het vruchtgebruik over het goed bezat, moeten zij het als allodiaal goed hebben aangekocht. Een soortgelijke situatie zien we ook in het geval van erve Sumbeke, dat net buiten ons onderzoeksgebied ligt.158
Uit de zojuist besproken charters blijkt dat het Duitse huis in Ootmarsum zijn goederen door zowel koop als schenking heeft verkregen. Daarnaast mogen we ruil niet uitsluiten. Dit betekent dat de goederen daarvoor in bezit kunnen zijn geweest van verschillende personen of instellingen die in de meeste gevallen niet meer te achterhalen zijn. We hebben waarschijnlijk te maken met een geleidelijk proces waarbij broeders door de eeuwen heen probeerden hun bezit te concentreren in de omgeving van de commanderij.
Tot een nog jongere categorie grootgrondbezitters behoren het rond 1406 gestichte klooster Albergen en het rond 1407 gestichte klooster Almelo waar de stroming van de Moderne Devotie werd aangehangen.159 Hoe deze kloosters precies aan hun goederen zijn gekomen is onbekend.
Adellijk goed
Tot de oudste groep adellijke grootgrondbezitters behoren de edelvrijen. In de omgeving van de Hunenborg waren dit de graaf van Bentheim en de graaf van Dale-Diepenheim. Zoals is vastgesteld in de reeds aangehaalde oorkonde werd Bentheims grondbezit op 5 juni 1277 afgestoten.160 In 1328 blijkt ook dat op de boerderij Rolvinc in Volthe oorspronkelijk rechten van de graaf rustten. Wilhelmus de Azelo verkocht toen een rente over deze boerderij de aan Hermannus Schoppinc.161 Volgens de opsteller van het charter was de rente eerder door Wilhelmus aangekocht van de graaf van Bentheim. Om wat voor soort rente het precies ging, staat niet vermeld in de oorkonde.
De graaf van Dale-Diepenheim stootte zijn bezit in Volthe af, want in 1329 verkocht hij de blooteigendom over Weernink aan degene die het tot op dat moment in leen van de graaf hield, namelijk Hermannus van Binchorst. Na de koop had deze Hermannus dus de voleigendom van Weernink in zijn bezit.162 Op een gegeven moment moet dit allodiale erf zijn geschonken, geruild of verkocht aan het klooster Frenswegen (Duitsland), want in 1601 blijkt Weernink een horig goed te zijn van dit klooster. Aangezien Frenswegen in 1394 is gesticht, moet de schenking, ruil of verkoop tussen 1394 en 1601 hebben plaatsgevonden.
De graven van Bentheim en Dale-Diepenheim hebben hun bezit rondom de Hunenborg afgestoten tussen circa 1270-1330. Behalve deze edelvrije heren had in de late middeleeuwen het ministeriale geslacht Van Almelo verschillende goederen in eigendom rondom de Hunenborg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een in 1273 uitgevaardigde oorkonde waarin een hof in Agelo met zeven onderhorige hoeven in bezit was van Heinricus van Almelo die onder bisschoppelijke begeleiding zijn erfgoed verdeelde. De niet bij naam genoemde hof in Agelo was bestemd voor zijn kleinzoon. In de context van de oorkonde valt niet op te maken of het om allodiaal bezit of om leengoed ging, maar de bisschoppelijke betrokkenheid doet vermoeden dat het wel eens om Stichts leengoed kon gaan.163 In 1323 verdeelden twee gebroeders van Almelo diverse goederen waarbij werd bepaald dat knape Johannes van Almelo onder andere de huizen Nova domus (Nijehuis) en Steghe in Agelo kreeg toegewezen
157 OBO IV nr. 996 (zie aantekeningen aldaar), OBO V 1201 (zie aantekeningen aldaar), OBO VI 1431 (zie aantekeningen aldaar).
158 OSU IV nr. 2442.
159 Post 1970: 112-113; Kuiper 1959: 33-34; Roelofs 1983: 6-11.
160 OSU IV nr. 1940.
161 OBO IV nr. 884 (zie aantekeningen aldaar). 162 OBO IV 891 (zie aantekeningen aldaar). 163 OSU IV nr. 1830.
 272





















































































   272   273   274   275   276