Page 272 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 272

                                Hoofdstuk 4
Goederen van de bisschop van Utrecht
De bisschop van Utrecht had zeven tafelgoederen en veertien leengoederen in de omgeving van de Hunenborg liggen. De in Agelo gelegen erven Wiegman en Winkelink en de in Tilligte gelegen boerderijen Scholte Varwijk en de hof Tilligte waren bisschoppelijke tafelgoederen die horige lasten afdroegen aan de bisschoppelijk hof in Ootmarsum. Deze worden alle voor het eerst in 1385 genoemd, maar kunnen al eeuwen eerder in bezit van de bisschop zijn geweest. Hij kan deze goederen bijvoorbeeld samen met de grafelijkheid hebben verkregen, hoewel we ook niet mogen uitsluiten dat hij al vóór de graafschapsschenking Twents onroerend goed bezat. Zo is het waarschijnlijk dat het in de tiende eeuw door de bisschop gestichte kapittel van Oldenzaal van hem goederen heeft gekregen voor het onderhoud van de kanunnikengemeenschap. Tafelgoederen kunnen ook later in bisschoppelijk bezit zijn gekomen, want de in Tilligte gelegen boerderij Aarnink (1295) heeft deze status pas na 1295 gekregen.144
In de marke Volthe lagen geen tafelgoederen, wel acht leengoederen die voor het eerst in 1379 worden vermeld: hof te Lindelo, Lashof, Smienk, Multink, Mensink, Sanderinc, Hamsink en Everlo. In Agelo lagen de leengoederen Holtwik, De Meijer, Westenagelo, Getkate, Tijink en Schuurman. Net als de bisschoppelijke tafelgoederen kunnen ook deze leengoederen al ten tijde van de Hunenborg in bezit zijn van de bisschop. De leengoederen Nijehuis (1433), Smienk (1433), Hamsink (1433), Everlo (1660) en Schuurman (1472) aldaar zijn pas later in leen opgedragen. Het gaat hier dus om jong bisschoppelijk bezit.
Toch moet het oorspronkelijke bisschoppelijke onroerend goed in de marken Volthe, Agelo en Tilligte groter zijn geweest. Dat blijkt onder andere uit een charter uit 1262. De ridder Frederik van Arreth en de Oldenzaalse burger Liffardus Pape schonken toen enkele van hun Stichtse lenen, te weten Sanderinc te Volthe en Lutheke Ullande bij de stad Oldenzaal aan bisschop Hendrik van Vianden. De bisschop droeg vervolgens de goederen over aan de commandeur van het huis van de Duitse Orde in Utrecht. Ter compensatie kreeg de bisschop drie huizen van ridder Hendrik van Almelo opgedragen die hij als Stichts leengoed weer aan Hendrik teruggaf. Daarnaast stond Hendrik nog een huis af aan de Duitse Orde en beloofde hij samen met Liffardus afstand te doen van een ander bisschoppelijk leengoed.145
Ook uit de reeds aangehaalde oorkonde uit 1207, waarin de schenking van de kerk van Ootmarsum wordt herbevestigd met als getuigen de bisschoppelijke ministerialen Arnoldus Grip, Heinricus de Tilget en Ludolfus de Agelo, blijkt indirect dat de bisschop meer goederen heeft bezeten.146 Arnoldus zal zich mogelijk hebben vernoemd naar zijn leengoed Griep in de marke Volthe. In 1601 kunnen we voor het eerst dit goed terugvinden als bezit van de commanderij van de Duitse Orde. We hebben hier dus naar alle waarschijnlijkheid te maken met een bisschoppelijk leengoed dat op een zeker moment door de commanderij is verworven.
Uit een op 6 februari 1321 uitgevaardigde oorkonde blijkt tevens dat de bisschop meer goederen heeft bezeten rondom de Hunenborg. De bisschop verkocht toen goederen aan zowel zijn eigen dienstmannen als dienstmannen van andere heren, dit tot ergernis van burgers uit Ootmarsum.147 Aan de door deze dienstmannen gekochte goederen waren namelijk diensten verbonden ten behoeve van het Sticht en Ootmarsum. De dienstmannen weigerden de burgers echter deze diensten te verrichten waardoor de Ootmarsumse burgers te zwaar werden belast. Bisschop Frederik van Sierk beloofde de dienstmannen alsnog te dwingen om hun werkzaamheden na te komen.
Hoewel er slechts enkele overdrachtsoorkonden bewaard zijn gebleven kunnen we op grond van bovengenoemde vermeldingen concluderen dat de bisschop meer goederen rondom de Hunenborg heeft bezeten, maar dat hij deze goederen heeft afgestoten ten gunste van
144 UA BA nr. 98.
145 OSU III nr. 1565.
146 OSU V nr. 3045.
147 OBO VI nr. 1553, zie aantekeningen aldaar.
 270






















































































   270   271   272   273   274