Page 220 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 220

                                Hoofdstuk 4
het in dat jaar echter niet gekomen. Het was dankzij de inzet van Dirk van Schreven, de eerste ambtenaar van het provinciaal gouvernement van Overijssel, dat er een jaar later toch een opgraving naar de Hunenborg is verricht. Hoewel Janssen graag bij deze opgraving aanwezig had willen zijn, is het hem door een miscommunicatie niet gelukt om deze met eigen ogen te aanschouwen. Hij had echter van zijn contacten vernomen dat de resultaten teleurstellend waren en dat de opgraving niet met de juiste nauwkeurigheid was uitgevoerd.15 De hierboven vermelde schetstekening van de Hunenborg (figuur 4.3) blijkt op verzoek van Janssen te zijn vervaardigd. Hij heeft echter besloten de tekening niet op te nemen in zijn boek omdat deze al was gepubliceerd in de Overijsselsche Almanak. Volgens Janssen heeft de toenmalige burgemeester van Weerselo, Hendrik Willink, de kaart vervaardigd.16 Janssen heeft tijdens zijn bezoek in 1846 wel opmetingen van het terrein gemaakt.17 Hij vermoedt dat de Hunenborg door de Franken is gebruikt en dat opgravingen zouden moeten uitwijzen of de burcht nog oudere fasen heeft gekend.18
Pastoor Johannes Geerdink uit De Lutte heeft gedurende zijn leven verschillende aantekeningen over de Hunenborg gemaakt die in 1895 door zijn broer postuum zijn uitgegeven. Behalve een korte beschrijving van de Hunenborg vermeldt de Luttense dorpspastoor in zijn aantekeningen dat vanaf ‘de eerste burg’ een dam naar het zuiden liep welke vervolgens overging in een westelijke landweer. Aan het einde daarvan lag volgens hem een Romeinse renbaan van 350 stappen rond. Interessant is dat Geerdink vermeldt dat tijdens de cultivering van de voorburcht verbrande lijken zijn gevonden. Ook zijn volgens hem een voorwerp van gepolijst goud en wetstenen om wapens te slijpen aangetroffen.19
De opgraving van Holwerda in 1916
Tussen 19 juni en 8 juli 1916 is op verzoek van de Oudheidkamer Twente onder leiding van de toenmalige conservator van het Rijksmuseum van Oudheden, Jan H. Holwerda, een opgraving verricht op de Hoge Hunenborg. Op het ovaalvormige binnenterrein van ongeveer 150 meter x 100 meter liet hij diverse zoeksleuven aanleggen van twee à drie meter breed. Vervolgens heeft hij op plekken waar archeologische sporen bloot kwamen te liggen de sleuven verder uitgebreid.20 In het daaropvolgende jaar publiceerde Holwerda reeds de resultaten.21
Holwerda stelde tijdens de opgraving vast dat het binnenterrein van de Hoge Hunenborg is opgehoogd met zand. Onder deze ophogingslaag trof hij een donkere laag grond aan die hij interpreteerde als ‘zwarte heidegrond’. In het centrum van het middenterrein was het natuurlijke maaiveld niet opgehoogd, want daar lag de zwarte heidegrond direct aan de oppervlakte.22 Rondom de binnenwal aan de grachtzijde meende Holwerda de restanten van een pallisadegreppel waar te nemen (figuur 4.4 A, B, C, E, F, H). De wal zelf was volgens hem opgebouwd uit een kern van heideplaggen van ongeveer 1,3 meter hoog waaroverheen zand is gestort tot een hoogte van tenminste 2 meter.23 Ter hoogte van J (zie figuur 4.4) dacht Holwerda de oorspronkelijke ingang te hebben aangetroffen, aangezien hier de vermeende pallisadegreppel niet aanwezig was. Ter plekke lagen houtrestanten (figuur 4.4 M) die hij interpreteerde als een constructie voor houten vlonders.24 Tussen de Hoge Hunenborg en de Lage Hunenborg lag volgens hem ook een doorgang in de wal (zie K op fig 4.4), want ook daar was de palissadegreppel niet zichtbaar.
15 Janssen 1848: 135-136.
16 Janssen 1848: 136. Volgens het collectiearchief van de oudheidkamer Twente zou de prent echter
door J.J. van Deinse zijn gemaakt. 17 Janssen 1848: 138.
18 Janssen 1848: 140.
19 Geerdink 1895: 93, 485 486. 20 Holwerda 1917: 4.
21 Holwerda 1917.
22 Holwerda 1917: 5.
23 Holwerda 1917: 5-7.
24 Holwerda 1917: 9-11.
 218



















































































   218   219   220   221   222