Page 203 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 203

                                vermoedelijke nieuwe kasteel Lage was zo’n grenssteunpunt van de bisschop. Daarnaast functioneerden vooral de kastelen Goor, Kuinre, Coevorden en Vollenhove als bisschoppelijke grenskastelen. Nog steeds gebruikte de bisschop het leenstelsel om leenmannen aan zich
te binden, wat juist de verzwakking van de bisschoppelijke macht en vervreemding van bisschoppelijke kastelen in de hand werkte. Vooral de burggraven van Coevorden, Kuinre
en Goor streefden hun eigen belangen na op de kastelen van hun heer. De heren van Kuinre
hebben in de dertiende en veertiende eeuw hun trouw zelfs verschillende malen gewisseld
tussen de graaf van Holland en de bisschop. Rond 1300 was de heer van Kuinre leenman van
zowel de bisschop als de Hollandse graaf. Een soortgelijke situatie zien we ook in Almelo,
waar bisschop Gwijde nog in 1314 optrad als leenheer van het kasteel terwijl het in 1318
door de heer van Almelo aan de zoon van de graaf van Gelre in leen werd opgedragen.
Deze ontwikkeling had grote gevolgen voor het noordelijk Oversticht, waarmee Coevorden,
Drenthe, Stellingwerf en het Gorecht worden bedoeld. Het lukte de bisschop hier niet
goed meer om als territoriaal machthebber op te treden. Daardoor kon Groningen zich 3 tot een onafhankelijke stad ontwikkelen en splitste een deel van de Stellingwerf zich af. In
zowel Drenthe als Groningen waren vetes en Coevorden werd tijdelijk het centrum van de gelijknamige heerlijkheid van de burggravendynastie.
Over het uiterlijk van de bisschoppelijke kastelen in deze fase zijn weinig bronnen voorhanden. In Kuinre werd de motte afgetopt, waarna er vervolgens op het woonplatform een ringmuur verrees. Het geheel werd omringd door een meervoudig wallen- en grachtenstelsel. Waarschijnlijk had ook Vollenhove naast een toren zo’n ringmuur, maar dit kasteel kan van oorsprong eveneens een ringwalburcht zijn geweest. Te Lage en te Goor bestond de kern uit een toren.
De verzwakking van het bisschoppelijk gezag weerspiegelt zich in deze fase in de totstandkoming van kastelen van zelfstandig opererende vazallen. Niet alleen bouwden ministerialen hun eigen stamsloten als uiting van hun adellijke status op hun voornaamste bezit, maar ook bouwden partijen – dit konden zowel adellijke facties zijn als een combinatie van adel en kooplieden – diverse versterkingen in conflictsituaties. Gaandeweg de veertiende eeuw wisten verschillende edelen zich zowel op basis van hun kasteel (zowel bisschoppelijk als niet-bisschoppelijk), invloed en mogelijk ook grondbezit te onderscheiden van anderen. Belangrijk in dit opzicht waren de families Van Coevorden, Van Kuinre, Van Ruinen, Van Buckhorst, Van Almelo, Van Voorst, Van Rechteren, Van Heeckeren, Van Dale-Diepenheim en Van Rutenberg. Alleen de families Van Ruinen, Van Buckhorst, Van Dale-Diepenheim, Van Almelo, Van Kuinre en Van Coevorden zijn er in deze periode tijdelijk in geslaagd een heerlijkheid te creëren rondom hun goederen; de familie Van Voorst probeerde dit tevergeefs.
Gedurende de episcopaten van Frederik van Sierck en Jan van Diest is voor het eerst een reactie waarneembaar op deze ontwikkeling. Deze bisschoppen probeerden niet de bouw van de adellijke stamkastelen tegen te gaan, maar de mogelijke dreiging te neutraliseren en bij voorkeur de kasteelheren aan zich te binden. Daarvoor gebruikten deze bisschoppen zowel de leenband, het versterkingsrecht als het open-huisverdrag. Met het open-huisverdrag had de bisschop tevens de beschikking over een kasteel zonder de onderhoudskosten daarvan te betalen. Ideaal dus voor een prinsbisdom dat moeite had genoeg financiën te verwerven. Dit geldprobleem was de reden dat Overstichtse bisschoppelijke kastelen ten tijde van Jan van Diest uit handen van de bisschop raakten omdat hij niet meer genoeg geld bij elkaar kon krijgen om het pand in te lossen.
Van diverse stamkastelen is bekend hoe ze eruit hebben gezien. Zo had kasteel Voorst een hoofdburcht en een voorburcht, die beide werden omringd door een muur. Verder zou er ten minste nog één andere voorburcht aanwezig zijn geweest. Het geheel werd omgeven door een stelsel van meervoudige wallen en grachten. Zulke stelsels zijn voor deze periode ook bekend voor de Waterburcht, het Huis te Eerde en Selwerd. Ook is één motte bekend, namelijk de Klinkenberg. Deze motte is bij de gebruiker slechts kortstondig in gebruik geweest, wat doet vermoeden dat deze in een conflictsituatie is gebouwd. Wellicht zijn de Drentse mottes Borgbarchien en Wittelte in deze periode verrezen, maar daarvan is geen datering bekend. De
Het territoriale machtslandschap
201
 
















































































   201   202   203   204   205