Page 196 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 196

                                Hoofdstuk 3
In de eerste plaats kan de door Janssen onderscheiden fase 1 uit het model van 1977 worden uitgebreid. Janssen gaat ervan uit dat vóór de schenkingen van grafelijke rechten het castellum Utrecht de enige versterking was. De bisschop maakte echter, als reactie op de Vikinginvallen, gebruik van de multifunctionele versterking Deventer en misschien ook al Oldenzaal.315 Deze versterkingen lagen overigens in een graafschap waarin een graaf en niet de bisschop de wereldlijke macht vertegenwoordigde: er is in deze fase nog geen sprake van een relatie tussen de bouw van versterkingen en territoriumvorming. Het is dan ook de vraag of de bisschop invloed had op de bouw. Aan de hand van de reconstructie van de vorming van het bisdom, zoals in paragraaf 3.2 is geschetst, is een nadere periodisering te maken betreffende de rol van deze versterkingen, namelijk fase 1a (circa 700-890/950), waarin het bisdom tot aan de Noormanneninvallen zich ontwikkelde als kerkprovincie, en een fase 1b, waarin de wederopbouw centraal stond en multifunctionele versterkingen de bisschop bescherming boden (circa 890/950-1100).
Tot zijn tweede fase van het model uit 1977 rekent Janssen IJsselmonde, de Schulenborg en mogelijk ook Lexmond. Deze burchten worden door hem gekenschetst als tijdelijke versterkingen die werden gebouwd als reactie op conflictsituaties. Hoewel hij in het model van 2014 geen aparte fase voor deze kastelen onderscheidde, heeft hij wel aangegeven dat ze afwijken van de andere jongere kastelen. De Hunenborg zou mogelijk ook tot deze categorie te rekenen zijn. Over de locatie stelt hij dat de groep werd gebouwd op strategische punten, zoals voorden en kruispunten van wegen.316 Ons onderzoek in hoofdstuk 4 heeft echter uitgewezen dat de Hunenborg en de Schulenborg – die net als de Hunenborg ook een ringwalburcht bleek te zijn en geen motte – in een slecht toegankelijke wildernis lagen. Beide kastelen hebben minimaal honderd jaar bestaan, hoewel het niet zeker is dat ze ook continu in gebruik zijn geweest.317 Verder hebben we aangetoond dat op de Schulenborg borgmannen waren belast met de verdediging van de burcht. De Hunenborg en de Schulenborg passen daarom niet binnen de door Janssen geschetste ontwikkeling als zijnde tijdelijke versterkingen op strategische locaties. Omdat deze kastelen wel onderdeel waren van de opbouw van de territoriale macht, maar qua ligging en mogelijk ook functie afwijken van de bisschoppelijke kastelen die vanaf ongeveer 1140 zijn gebouwd, willen we voorstellen om net als in het model van 2014 de Hunenborg en de Schulenborg toe te voegen aan de ontwikkeling van de territoriale macht. Binnen deze ontwikkeling kunnen dan een fase 2a en 2b worden onderscheiden. Fase 2a zou aanvangen omstreeks 1060/1075, omdat pas toen de bisschop begon met de opbouw van zijn territoriale macht.318 Deze fase eindigde rond 1140, want rond deze tijd werd kasteel Coevorden gebouwd, dat wel lag op een strategische passage en niet in een slecht toegankelijke wildernis.
Een derde aanpassing die we willen voorstellen heeft betrekking op de fase van relatieve verzwakking van de bisschoppelijke macht. Janssen laat in beide modellen deze fase beginnen omstreeks 1200. In de eerste decennia na 1200 was echter in het Oversticht de wereldlijke heerschappij van de bisschop nog sterk verankerd. De anonymus van de Narracio schrijft zelfs dat juist in deze periode het bisdom welvarend was, er geen schulden waren en de inkomsten ruim binnenvloeiden.319 Bovendien belemmerde bisschop Otto I de heer van Buckhorst in verdedigbare kastelenbouw en trad Otto II nog krachtig op tegen de Sallanders.320 Het keerpunt was volgens deze schrijver de nederlaag bij de slag bij Ane in 1227. Daarom begon de periode van relatieve verzwakking van de bisschoppelijke macht in het Oversticht rond 1225 en niet rond 1200.321
Tot slot kunnen de vijfde fase uit het model van 1977 en de derde fase in het model van 2014 in twee delen worden opgesplitst. In het artikel De Vijf van Frederik; bisschoppelijke
315 Spitzers 1996: 94-96.
316 Janssen 2014: 227-229.
317 Zie hiervoor de catalogustekst.
318 Hoffmann 1990: 477.
319 Van Rij 1989: 34-35.
320 Van Rij 1989: 36-37.
321 We kiezen ervoor om steeds af te ronden en niet specifieke jaartallen te geven. Daarom kiezen we dus voor 1225 en niet voor 1227.
 194






















































































   194   195   196   197   198