Page 190 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 190

                                Hoofdstuk 3
de stadsstichtingen van Rijssen, Goor, Ommen, Delden, Hardenberg, Steenwijk, Vollenhove en mogelijk ook Diepenheim vooral om strategische redenen hebben plaatsgevonden die pasten bij de machtspolitiek van de bisschop. Deze beweging vond plaats vanaf circa 1250. Op de kwestie hoe de bisschop vanuit deze verdedigbare nederzettingen strategisch steunpunten creëerde, gaan Van Engen en Rutte niet in.
Wij hebben niet als doel om alle kenmerken van voornoemde steden te bestuderen. Toch hebben we een duidelijk verschil waargenomen tussen de door Van Engen en Rutte genoemde bisschoppelijke strategische stadssteunpunten en de door ons beschreven bisschoppelijke kastelenpolitiek. Voor de burchten konden we aantonen dat deze zowel militaire, juridische, symbolische als economische steunpunten vormden van territoriaal gezag. Dit blijkt onder meer uit de aanwezigheid van speciale functies als burggraaf/kastelein en borgmannen of soldaten ter verdediging van bisschoppelijke kastelen. Van Engen en Rutte geven daarentegen niet aan hoe voornoemde Overstichtse steden precies werden ingezet in het bisschoppelijk beleid en gaan er vanzelfsprekend van uit dat de bisschop een strategische stedenpolitiek bedreef. Wij zijn van mening dat deze veronderstelling nadere onderbouwing nodig heeft.
Uit een op 15 februari 1397 uitgevaardigde oorkonde blijkt dat Frederik van Blankenheim energiek de aanleg van versterkingen rondom nederzettingen heeft gestimuleerd. Op 15 februari van dat jaar schonk hij namelijk aan de schepenen en burgers van Ootmarsum een perceel veldgrond als beloning voor het versterken van de stad.279 In 1402 wilde Frederik alleen maar aan de inwoners van Ootmarsum de pacht van de accijns voor vijf jaar verlengen als de stad haar verdedigingswerken verbeterde.280
3.4 Niet-bisschoppelijke kastelenbouw
Inleiding
In de voorgaande paragraaf is het beleid geschetst dat de Utrechtse bisschoppen in de volle en late middeleeuwen ontwikkelden met betrekking tot de kastelenbouw binnen hun territorium. De bisschop was echter niet de enige die indertijd kastelen in het Oversticht bouwde, zoals we reeds hebben gezien in paragraaf 2.5. We konden deze andere (mogelijke) kastelenbouwers op basis van hun maatschappelijke status in vier groepen indelen, namelijk edelvrijen, ministerialen, partijen en de stad Deventer. De meeste van deze niet- bisschoppelijke huizen, op die van de edelvrijen na, kwamen tot stand na 1200, met een sterke toename in de periode 1300-1400. We zullen in de volgende paragrafen bespreken hoe deze niet-bisschoppelijke kastelenbouw zich verhield tot de ontwikkeling van de territoriale macht van de bisschop.
De eerste stamkastelen van edelvrijen en ministerialen
De weinige niet-bisschoppelijke burchten die we vóór 1225 waarnemen zijn de door edelvrijen gebouwde kastelen Buckhorst, Diepenheim-I en Diepenheim-II. Of Buckhorst een allodium was is niet zeker, maar voor beide kastelen Diepenheim is dit wel bekend.281 De grond waarop de kastelen Diepenheim verrezen was vrij eigen goed. Dat er vóór 1225 nauwelijks anderen dan de bisschop kastelen bouwden, is niet zo verwonderlijk. Eerder hebben we reeds uiteengezet dat de bisschop van Utrecht tot ongeveer 1225 erin slaagde de bouw van niet-bisschoppelijke kastelen te controleren en het kasteelbouwregaal te handhaven. Immers, in het geval van Buckhorst probeerde hij te voorkomen dat de burcht een bedreiging voor het Oversticht zou vormen.282 Vanaf 1200 verwoestte de bisschop de oudst bekende Overstichtse kastelen van edelen, namelijk die van Voorst-I, Voorst-II en Buckhorst.283 De
279 OO I nr. 1417, zie aantekeningen aldaar. 280 OGD II nr. 1122.
281 UA BA nr. 78.
282 Schaap 1981: 235.
283 Van Rij 1989: 34-37. 188
 





















































































   188   189   190   191   192