Page 189 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 189
Figuur 3.8: In de tweede helft van de negentiende eeuw vervaardigde Charles Rochussen (1814-1894) een houtgravure van een historisch tafereel. De Utrechtse bisschop Frederik van Blankenheim (in ambt 1393-1423) krijgt op de betreffende afbeelding van de stad Kampen een zeehond en een teiltje met vis aangeboden.
Dat Frederik veel waarde hechtte aan het bezit van kastelen blijkt uit een in 1420 uitgevaardigde oorkonde. Daarin staat dat deze bisschop de vijf kapittels had getoond dat hij veel tijd en geld had besteed aan het verkrijgen en versterken van kasteel Everstein in het Nedersticht, aan Kuinre, aan de kostbare expedities tegen de Friezen in Stellingwerf, het verkrijgen en versterken van slot Neuenhaus en aan de kostbare timmeringen van alle andere Stichtse sloten. Hij had deze kosten nog niet voldaan, en dat terwijl er nog meer investeringen nodig waren om het Sticht te behouden. De kapittels zagen dit belang ook en gaven Frederik toestemming om allerlei goederen en rechten, behalve de Stichtse sloten, te verpanden voor een periode van tien jaar.277
In de daaropvolgende jaren breidde Frederiks opvolger, Rudolf van Diepholt, de bestaande structuur in het Oversticht zoals deze door Frederik was gecreƫerd uit met meer grenskastelen. Rudolf van Diepholt wist met steun van de Sallandse steden en de ridderschap de kastelen Enschede en de Blankenborg nog aan het Sticht toe te voegen. In 1445 loste deze bisschop eindelijk de pandsom van Lage in, waardoor ook dit kasteel weer aan het Sticht kwam. Voor zover bekend bouwde Rudolf van Diepenholt geen nieuwe kastelen meer en liet hij geen kastelen van de adel meer belegeren. Dit laatste kan worden verklaard doordat de bisschop en de Sallandse hoofdsteden er succesvol op toezagen dat niemand anders behalve zij militair-functionele kastelen bouwden.
Kastelenpolitiek versus stedenpolitiek
Vergelijken we nu de door ons geschetste kastelenpolitiek met de toenmalige stedenpolitiek, zoals deze in het model van Van Engen en Rutte is beschreven (zie paragraaf 2.9), dan valt direct de sterke parallellie van beide op.278 Van Engen en Rutte suggereren namelijk dat
277 Doornink 1874: 231.
278 Van Engen & Rutte 2007.
Het territoriale machtslandschap
3
187