Page 184 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 184
Hoofdstuk 3
van Gelre opgedragen als open huis.256 Verder droegen in 1348 Seyne van Dorth en zijn zoon hun huis op aan de hertog van Gelre.257 Na 1379 komen er echter geen vermeldingen van nieuwe open huizen meer voor in de bronnen.
Verpande kastelen en kastelen die in pand zijn genomen
Betreffende het onderzoek naar de rol van panden in de bisschoppelijke kastelenpolitiek kunnen we ons deels beroepen op een in 1981 verschenen doctoraalscriptie van de historica Wielinga. In haar onderzoek staat de financiële politiek van de Utrechtse bisschoppen en de daarmee verbonden aanstellingen van bisschoppelijke ambtenaren in de periode 1309-1407 centraal.258 Ze heeft tevens het pandverdrag in relatie tot de aanstelling van kasteleins op de bisschoppelijke kastelen behandeld. Wielinga concludeert dat de bronnensituatie niet optimaal is om dit te bestuderen. Zij constateert dat er bronnen ontbreken en de beschikbare bronnen lang niet altijd volledig zijn. Mede om die reden heeft zij niet kunnen vaststellen of er een bepaalde ontwikkeling waarneembaar is in de groei van pandsommen en salarissen van de bisschoppelijke ambtenaren.259 Zij slaagde er ook niet in om een vast patroon te ontdekken in de wijze waarop de bisschop ambten en sloten verpandde en salarissen toekende aan de bisschoppelijke ambtenaren.260 Wel stelt Wielinga vast dat degenen die het kasteleinambt en de burcht in pand kregen vóór ongeveer 1350 allen afkomstig waren uit vooraanstaande adellijke families uit het Oversticht of adellijke families, veelal uit Gelre, die in het Oversticht bezittingen hadden.261 Voor de periode na ongeveer 1350 stelt ze vast dat de machtspositie van de adel werd doorbroken door de drie Sallandse hoofdsteden, die medezeggenschap kregen in de aanstelling van de kasteleins. Volgens Wielinga hadden de steden aan het einde van de veertiende eeuw inspraak in vrijwel alle ambten in het Oversticht.262
We kunnen aan de hand van de verzamelde bronnen naast de conclusies van Wielinga nog meer observaties doen over de ontwikkeling van het gebruik van pandverdragen in het Oversticht.263 De eerst bekende oorkonde waarin de bisschop een kasteel in pand gaf is reeds in het vorige paragraaf voorbijgekomen, namelijk die met betrekking tot Coevorden uit 1263. Het eerstvolgende pandverdrag komen we pas tegen ten tijde van Jan van Diest. Deze bisschop verpandde veel goederen, kastelen en ambten om geld te lenen. Hij heeft tenminste vier keer kasteel Vollenhove en tenminste vijf keer kasteel Goor in pand gegeven in combinatie met bestuurlijke functies.264
Het oudst bekende verdrag dat betrekking heeft op de aflossing van een pandsom dateert uit 1346. Jan van Arkel sloot toen met de graaf van Gelre een overeenkomst om de pandsom te betalen voor de kastelen Vollenhove en Goor, evenals voor de landen van Salland, Twente en Vollenhove.265 Onder het bewind van deze bisschop kregen de drie Sallandse hoofdsteden steeds meer invloed in de pandpolitiek. Zo verklaarde Jan van Arkel aan de schepenen, raden en burgers van de drie Sallandse hoofdsteden dat hij en zijn opvolgers kasteel Arkelstein nooit zouden vervreemden of verpanden.266 Bisschop Arnold van Horn hield zich echter niet aan deze afspraak, want hij gaf het in pand aan Wouter van Voorst in 1376.267 Om het kasteel weer in bisschoppelijke handen te krijgen, zocht bisschop Floris van Wevelinkhoven steun van de drie Sallandse hoofdsteden. Zij schoten de inlossing van de pandsom voor, maar wel in ruil voor privileges.268
256 OBO III nrs. 685-686, zie aantekeningen aldaar. 257 OBO VI nr.1458.
258 Wielinga 1981.
259 Wielinga 1981: 56.
260 Wielinga 1981: 57. 261 Wielinga 1981: 87. 262 Wielinga 1981: 58-59. 263 Zie bijlage 3.1.
264 Zie bijlage 3.5.
265 OBO VI nr.1324, zie aantekeningen aldaar. 266 ZR I nr. 37.
267 OO I nrs. 663-664, zie aantekeningen aldaar 268 ZR I nr. 169; RHA nr. 101; ZR I nr. 188
182