Page 183 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 183
Kasteel Almelo was ook een bisschoppelijk leen. Dit kunnen we concluderen uit een in 1314 uitgevaardigde oorkonde waarin de ridder Johannes Rading de voogdij kreeg over de kinderen van Arnoldus van Almelo. Hij werd door bisschop Gwijde van Avesnes daarbij belast met het beheer en bewaking van kasteel Almelo en bijbehorende goederen in bijzijn van vrienden en verwanten van de gestorven Arnoldus van Almelo. De aanwezigen waren onder andere Johan, de graaf van Bentheim en Godefridus van Goor. Johannes Rading beloofde de bisschop dat hij zonder diens toestemming geen afstand deed van zowel de voogdij als het beheer totdat de kinderen de juiste leeftijd hadden bereikt om beleend te worden met de burcht. Uit deze laatste bepaling kunnen we opmaken dat Almelo in deze periode als bisschoppelijk leen werd gezien.246 Dit zou ook verklaren waarom de bisschop eerder bij twee erfgoedkwesties van de familie Van Almelo was betrokken, te weten in 1272 en 1297.247 Het kasteel kwam in deze kwesties ook aan de orde. Daarnaast blijkt uit dit in 1297 uitgevaardigde charter dat op kasteel Almelo borgmannen aanwezig waren.
Uit de betreffende bronnen wordt niet duidelijk of kasteel Almelo in opdracht van de bisschop 3 is gebouwd, of dat een bisschoppelijke ministeriaal zelf een kasteel heeft laten bouwen en
dit heeft opgedragen aan de bisschop als leen. Het voorkomen van borgmannen wijst er
echter wel op dat Almelo gelijk mag worden gesteld aan bisschoppelijke burchten uit die
periode als Vollenhove, Lage en Goor. In 1318 verloor de toenmalige bisschop, Frederik van Sierck, echter de controle over de burcht, want Egbert van Almelo droeg toen zijn kasteel op als open huis en leen aan de zoon van de graaf van Gelre.248 Hoewel kasteel Almelo niet in Gelderse handen is gebleven, is het na deze vervreemding nooit meer een bisschoppelijk kasteel geweest maar slechts een burcht die door het open-huisverdrag aan de bisschop was verbonden.249
Open huizen
Het oudste voorbeeld van een open-huisverdrag in het Oversticht betreft de openstelling van kasteel Coevorden in 1263. Voor de bewaring van de burcht stelde de bisschop twee ridders aan, namelijk Gerard Clencke en Hacko van Hardenberg. Omdat zij geld hadden voorgeschoten voor de bisschop hielden zij Coevorden in pand totdat de som was afgelost. Tijdens de pandperiode moesten Gerard en Hacko het kasteel wel openstellen voor hem.250 Daarmee voorkwam de bisschop dat de burcht uit zijn handen raakte, zoals eerder was gebeurd.251
Het eerstvolgende bekende open-huisverdrag dateert uit 1320. Roderik en Herman van Voorst droegen toen aan bisschop Frederik van Sierck kasteel Rechteren in leen op en ontvingen het terug als open huis dat zij mochten verbouwen en versterken. Hier combineerde de bisschop dus het open-huisverdrag met een leen en het geven van versterkingsrecht.252 Dat geldt ook voor de verdragen van Dorth (1329), de Hondeborg (1333), Kuinre (1363) en de Breydenhorst (<1379).253 Voor Almelo en later ook Rechteren is uitsluitend sprake van een open-huisverdrag, dat overigens bij de aanstelling van een nieuwe bisschop werd herbevestigd.254
Behalve de bisschop heeft ook de graaf van Gelre verschillende open huizen in het Oversticht bezeten. In 1295 kreeg de graaf met instemming van de bisschop de beschikking over Voorst als open huis.255 Egbert van Almelo heeft tevens in 1318 zijn kasteel aan de zoon van de graaf
246 UA BA nr.208.
247 OSU IV nr. 1830; OSU V nr. 2936.
248 OBO III nr. 685, 686 (zie aantekeningen aldaar).
249 Zie bijlagen hoofdstuk 3 voor de verschillende verdragen die rondom Almelo zijn gesloten en de catalogus voor een uitgebreide beschrijving van dit kasteel.
250 OSU nr. 1591.
251 Zie ‘Coevorden’ in de catalogus over de geschiedenis van kasteel Coevorden.
252 Muller 1889: nr. 289; HCO HAR nr. 840.
253 Breydenhorst; Eijken 1995: 475; De Keijzer 2015: 62; Hondenborg: UA BA nr. 319x; Dorth: UA BA nr. 2 Diversorium van Frederik van Blankenheim fol. 136, 70 vs, 36 vs.
254 RHA nr. 51.
255 OSU V nr. 2719.
Het territoriale machtslandschap
181