Page 180 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 180

                                Hoofdstuk 3
namelijk verschillende processen en factoren waarmee rekening moet worden gehouden. De desbetreffende rechtsdocumenten kunnen bijvoorbeeld verloren zijn gegaan of überhaupt nooit op schrift zijn gesteld. Daarnaast kan het recht van de borgmannen voor ieder kasteel hebben verschild, want het valt aan te nemen dat de kastelein verantwoordelijk was voor hun rekrutering. Als iedere kastelein daarvoor een eigen manier van handelen had, zal dit ook hebben geresulteerd in verschil van rechten en plichten. Bovendien is het mogelijk dat het borgmansysteem in de veertiende eeuw, toen dergelijke rechten voor het eerst schriftelijk werden vastgelegd, al niet meer actief werd ingezet voor de bescherming van de voornoemde bisschoppelijke kastelen. Het was toen dus ook niet langer nodig deze rechten vast te leggen.
Net als het burggraafschap/kasteleinschap was ook het borgmanschap , met inbegrip van de daarbij behorende lenen, overerfbaar. Deze lenen konden tweeledig zijn, zo blijkt uit een vermelding van een borgleen van het Munsterse bisschoppelijk kasteel Nienborg bij de Westfaalse plaats Heek. Aldaar kreeg de borgman een erf op het kasteel toegewezen om op te wonen en zijn residentieplicht uit te oefenen. Daarnaast kreeg hij ook het vruchtgebruik van een agrarisch bedrijf als economische basis voor zijn militaire diensten.226 Of dit bij Overstichtse kastelen ook zo werkte, is niet overgeleverd. We weten niet eens zeker of de Overstichtse borgmannen in speciale huizen woonden, of dat zij op boerderijen dicht bij het kasteel leefden. In het door Eijken opgestelde leenrepertorium zijn uitsluitend borglenen vermeld die waren bestemd voor het onderhoud van de borgman. Het gaat om borglenen van de kastelen Goor, Diepenheim, Vollenhove en zelfs één van de Schulenborg, hoewel laatstgenoemde kasteel allang niet meer functioneerde. Lage wordt daarentegen niet vermeld. Voor Goor en Diepenheim beschikken we daarnaast nog over aparte lijsten van borgmannen.227 Op de burchten die tijdens of na het episcopaat van Jan van Arkel zijn gebouwd zette de bisschop geen borgmannen meer in voor de bewaring van het kasteel. De bezetting van deze kastelen bestond uit soldaten die hun ambt niet erfelijk in leen hadden. Op Diepenheim en Goor vinden we nog wel borgmannen in deze periode.
Behalve de militaire bezetting van de kastelen zal er ook ander personeel aanwezig zijn geweest. We krijgen echter weinig inzicht in wie deze personen waren en wat voor functies ze vervulden. Een interessante uitzondering is de vermelding van een kok van Arkelstein, genaamd Frederik Klopman in 1431. Deze man stond terecht aangezien hij iemand had geholpen met het stelen van drie paarden.228
Kastelen die in leen werden uitgegeven of opgedragen
De bisschoppen van Utrecht hebben op twee manieren het leenstelsel gebruikt in hun kastelenpolitiek. De eerste manier was door de militaire bezetting op bisschoppelijke kastelen lenen te geven in ruil voor hun diensten. De tweede was om niet-bisschoppelijke kastelen van edelen aan zich te binden door de betreffende kasteelheer zijn huis op te laten dragen als leen aan de bisschop. Hoe probeerde de bisschop zeggenschap te krijgen en te houden over deze kastelen en vazallen?
We hebben reeds uiteengezet dat het in leen geven van het burggraaf-/kasteleinschap de vroegste beheersvorm was op bisschoppelijke kastelen. De eerste vermeldingen over de band tussen leenheer en leenman zijn afkomstig uit de Narracio. Betreffende Bentheim laat de anonieme schrijver weten dat bisschop Hartbert deze burcht met allodia liet opdragen aan het Sticht als leen nadat hij graaf Otto had verslagen. Bisschop Harbert was graaf Otto genadig, want met deze juridische constructie kon Otto blijven wonen op ‘zijn’ kasteel Bentheim. Toch bleef de situatie niet hetzelfde, want bisschop Harbert hield namelijk een deel van het kasteel voor zichzelf en liet aldaar een woonverblijf en een kapel inbouwen.229 Of de in 1165 genoemde hal, keuken en spieker ook nieuw werden gebouwd of al reeds
226 WUB VIII nr. 645.
227 Zie hoofdstuk 5, paragraaf borgmannen.
228 Oud-rechterlijk archief Zutphen, inv. Nr. 14 folio 1 r 23-10-1431. Met dank aan Jeroen Benders die mij op deze vermelding attendeerde.
229 Van Rij 1989: 4-5.
 178























































































   178   179   180   181   182