Page 179 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 179

                                In de volgende periode bleven de Sallandse steden greep houden op de kasteleinsbenoemingen. Bisschop Floris van Wevelinkhoven verklaarde in 1380 dat hij als kastelein van Arkelstein uitsluitend iemand zou aanstellen die burger was uit een van deze steden.216 Zwolle, Deventer en Kampen hadden Van Wevelinkhoven namelijk financieel gesteund met de inlossing van de pandsom.217 Op het pas gebouwde kasteel Waardenborg stelde de bisschop ook een Deventer burger als kastelein aan.218 In 1383 werd zelfs bepaald dat de kastelein van de Waardenborg per se een burger uit Deventer moest zijn.219 Deze bemoeienis van de steden zien we ook terugkomen bij de andere kastelen waar de drie Sallandse steden meegeholpen hebben om deze weer aan het Sticht te brengen, namelijk Diepenheim, Kuinre, Coevorden en Neuenhaus.220 Op het kasteel Blankeweer, dat in de Utrechts-Groningse oorlog rond 1400 door de bisschop en de drie steden is gebouwd, rouleerde het kasteleinschap zelfs tussen afgevaardigden van Zwolle en Deventer.221
De manier waarop de bisschoppelijke kastelen werden bewaard is dus in de loop van de 3 middeleeuwen aan veranderingen onderhevig geweest. Eerst gebruikte de bisschop een
erfelijke leenband om de beheerder aan zich te binden. Toen bleek dat dit juist vervreemding
in de hand werkte probeerde de bisschop af te komen van een erfelijk burggraafambt. Op
de nieuwe bisschoppelijke kastelen die tijdens of na het episcopaat van Jan van Arkel zijn gebouwd werden zulke functies daarom niet langer erfelijk in leen gegeven en op de reeds bestaande bisschoppelijke kastelen eiste, kocht of veroverde de bisschop het gezag terug om het vervolgens op ‘moderne’ wijze te beheren. Het door Van Arkel teruggekochte kasteel Lage vormde hier echter een uitzondering op, aangezien het hier om een pand ging waarbij de pander volledig over het kasteel kon beschikken.222
Borgmannen
Voor de bescherming van de oudste bisschoppelijke kastelen maakte de bisschop gebruik van een permanente bezetting, de zogenoemde borgmannen, die hun taak erfelijk in leen hadden.223 We vinden bewijs voor de aanwezigheid van borgmannen op de kastelen Schulenborg, Vollenhove, Hardenberg-I, Lage, Goor en Diepenheim. Hoewel de vroegste vermelding van borgmannen uit de dertiende eeuw dateert, is het aannemelijk dat ze ook al in de twaalfde eeuw functioneerden, aangezien met de in 1123 vermelde castellanni van de Schulenborg waarschijnlijk de borgmannen van dit kasteel worden bedoeld.224
De informatie die beschikbaar is over de borgmannen en hun taken is divers. Zo hadden de borgmannen van Goor hun eigen recht. De Diepenheimse borgmannen behielden na de aankoop van Dale-Diepenheim samen met de gewone Diepenheimse dienstmannen het recht, zoals dat ook onder de graven van Dale-Diepenheim gold.225 Er zijn voor Schulenborg, Hardenberg-I, Vollenhove en Lage daarentegen geen rechtsdocumenten bekend. De meeste gegevens die we hebben over de bisschoppelijke borgmannen komen dan ook voornamelijk uit Goor en Diepenheim. We zullen in hoofdstuk 5 nader ingaan op het functioneren van de borgmannen van deze twee kastelen.
Dat de bisschop voor de Diepenheimse dienst- en borgmannen een apart document had opgesteld waarin hij de rechten en de plichten van deze mannen vastlegde, is te verklaren door de aankoop door bisschop Jan van Diest in 1331. Maar waarom hadden de borgmannen van Goor een apart recht en waarom zijn dergelijke rechten niet van de andere kastelen overgeleverd? Een eenduidig antwoord valt hier niet op te geven. Er zijn
216 ZR I nr. 162.
217 ZR nr. 169.
218 ZR I nr. 199.
219 GAD nr. 52.
220 ZR I nr. 430.
221 Zie bijlage 3.7 voor een reconstructie van de Utrechts-Groningse oorlog.
222 Zie bijlage 3.1; de graaf van Bentheim had de bisschop geholpen en kreeg in ruil daarvoor zijn kasteel terug, waarvan hij eerder niet in staat was om de pandsom in te lossen. Dit werd wel gedaan op de voorwaarde dat Neuenhaus een Stichts leen bleef.
223 Snuif 1925.
224 Winkelmann 1864; 116: Nass 2006: 577. 225 Zie hoofdstuk 5.
Het territoriale machtslandschap
 177
 














































































   177   178   179   180   181