Page 172 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 172
Hoofdstuk 3
vlakbij het kasteel wonen zodat zij dit ten alle tijde konden beschermen.154 Ten tweede waren er ook ‘vreemde’ kastelen uit allodiale heerschappen die in leen waren opgedragen aan een leenheer. Daarmee vergrootte de leenheer zijn aantal vazallen en kon hij de dreiging van een mogelijke concurrent neutraliseren.155
Een derde juridische basis voor kastelenpolitiek werd gevormd door het zogenoemde ‘open huis’. Dit was een verbond met particulieren die hun eigen kasteel openstelden voor een heer. Het recht van open huis, wat in het Latijn ius aperturae wordt genoemd, is in de Duitse literatuur als volgt beschreven: 'Das Öffnungsrecht an Burgen beinhaltet die Pflicht eines Öffners, die Truppen des Öffnungsinhabers (Lehensherr, Territorialherr, Schirmherr) unentgeltlich in seiner Burg aufzunehmen. Der Öffnungsinhaber war damit befugt, die Besatzung einer geöffneten Burg durch seine eigenen Truppen zu verstärken'. [Het openingsrecht van kastelen verplicht de opensteller om troepen van de eigenaar van het openingsrecht (leenheer, landsheer of beschermheer) kosteloos in zijn kasteel op te nemen. De eigenaar van het openingsrecht was bevoegd om de bezetting van een geopende burcht met eigen troepen te versterken].156 In tijden van oorlog mocht de heer dus volgens het open huisrecht gebruik maken van een vreemd kasteel voor militaire doeleinden. 157 Het voordeel van dit recht was dat de heer er een steunpilaar bij had maar zelf niet voor de kosten van het onderhoud van het kasteel hoefde op te draaien.158
Een vierde rechtsvorm die we tegenkomen bij kastelenpolitiek is verpanding; deze kwam voort uit financiële problemen van degene die het kasteel in pand gaf. Een pand hield in dat door heer A geld was geleend aan heer B. Heer A kreeg daarvoor een kasteel van heer B in onderpand tot het moment dat de pandsom door de laatstgenoemde was voldaan. Dit betekende dat heer A tot aan de aflossing van de pandsom volledige beschikking had over het kasteel en bijbehorende rechten. Wanneer heer B de pandsom had terugbetaald kreeg hij zijn burcht weer terug. Soms kwam het voor dat heer B niet de pandsom bij elkaar kon krijgen. Heer A hield dan het kasteel voorgoed in eigen bezit. Om toch een band tussen de pander en de oorspronkelijke eigenaar te houden, werd soms een feodale verhouding gebruikt. In een dergelijke situatie ontving heer A een kasteel in pand, maar was de burcht gedurende de pandperiode wel een leen waarbij heer B als leenman optrad. Dit gaf de wederzijdse verplichtingen als gevolg van de band tussen heer en vazal.159
In de late middeleeuwen kregen verpandingen vaak een andere betekenis. Voor de organisatie van de laatmiddeleeuwse territoriale staat maakten territoriale machthebbers gebruik van afzetbare ambtmannen. Deze ambtmannen hadden vaak een kasteel als residentie en kregen dit dan gedurende hun ambttermijn in pand. Het ging hierbij niet om een schuldpand maar om overdrachts- en inauguratieaktes. Met dit soort verpandingen hoopte de territoriaal machthebber greep op het functioneren van de ambtmannen te houden. Het voordeel van een dergelijk pand was dat het ambt, bij inlevering van de pandsom, ten alle tijde kon worden opgezegd. Pandverdragen speelden een belangrijke rol in de overgang van de twaalfde- en dertiende-eeuwse leenstaat naar de territoriale vlakdekkende ambtsstaat van de veertiende en vijftiende eeuw.160
Wanneer we inzicht willen verkrijgen in de bisschoppelijke kastelenpolitiek in het Oversticht moeten dus al deze verschillende rechtsvormen worden verzameld. De inventarisatie van alle historische bronvermeldingen over deze rechtsvormen vindt men in de bijlagen 3.1 tot en met 3.5. Achtereenvolgens komen in de volgende paragrafen het versterkingsrecht, de bisschoppelijke kastelen, de in leen gegeven en opgedragen kastelen, de open huizen en de verpande en in pand genomen kastelen aan bod.
154 Kerber 1999: 74-75.
155 Grathoff 2005: 198.
156 Bachmann 1999: 33.
157 Bachmann 1999: 33.
158 Kalkwiek 1976: 52.
159 Zie bijvoorbeeld Grathoff 2005: 201-310. 160 Kerber 1999: 76-78.
170