Page 171 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 171

                                hij al deze relatief in korte tijd verworven graafschappen besturen? Om zijn wereldlijke rechten en plichten daadwerkelijk te kunnen uitoefenen moest de bisschop in deze gebieden een bijpassende institutionele structuur creëren waarmee hij zijn bestuurlijke, juridische, militaire en economische taken en belangen op effectieve en efficiënte wijze kon organiseren. Daarvoor had hij reeds beschikking over de bestaande kerkelijke en domaniale organisaties met alle daarbij behorende taken. Deels diende hij ook nieuwe structuren op te zetten. Behalve zijn bisschopszetel in Utrecht had de bisschop daarvoor allerlei andere steunpunten in het Sticht nodig van waaruit bovengenoemde bestuurlijke, juridische, militaire en economische taken duurzaam konden worden uitgeoefend of gecontroleerd. Voor dat doel waren kastelen uitermate geschikt.
Juridische aspecten van de middeleeuwse kastelenpolitiek
Tegen het einde van de elfde eeuw en in het begin van de twaalfde eeuw ging de bisschop
steeds meer gebruik maken van kastelen als steunpilaren voor de uitoefening van zijn 3 wereldlijke macht. Welke kastelenpolitiek heeft de bisschop daarbij voor ogen gehad en hoe
heeft deze politiek zich gedurende de middeleeuwen ontwikkeld?
Verschillende onderzoekers hebben zich beziggehouden met de rol van kastelen bij de opbouw van territoria.149 Uit hun studies blijkt dat gedurende de volle en late middeleeuwen burchten een belangrijke rol speelden bij de opbouw en consolidatie van de territoriale macht en het bestuur van de verschillende landsdelen. Het verkrijgen of bouwen van kastelen legde daartoe een onmisbaar fundament. Vanaf de dertiende eeuw en vooral in de veertiende eeuw is in het Duitse Rijk dan ook een doelbewuste kastelenpolitiek gevoerd door diverse territoriale machthebbers als ook door de koning zelf.150
Om een afgerond territorium te verkrijgen en te behouden had een territoriaal machthebber de mogelijkheid om verschillende manieren van kastelenpolitiek in te zetten. In de eerste plaats kon hij beschikken over zijn eigen kastelen. Dat zijn burchten die in opdracht van hem zijn gebouwd, aangekocht of in sommige gevallen door schenkingen of usurpatie zijn verkregen. Dergelijke bouwwerken waren dus een directe reflectie van territoriaal gezag en speelden een actieve rol in het beheer en behoud van een gebied. Burchten van een territoriaal machthebber waren multifunctioneel. Hij zette deze in als militaire steunpunten evenals juridische en administratieve centra. Tevens gebruikte hij vaak de kastelen als verblijfplaats wanneer hij door het land trok.151
Kastelen die in leen aan een territoriaal machthebber waren opgedragen vormden de tweede juridische basis onder kastelenpolitiek. Een leen was een verbond tussen twee vrijen waarvan één de rol als heer innam en de ander de rol van vazal. De vazal stond de heer bij in vooral militaire dienst, de heer stond garant voor de bescherming en het levensonderhoud van de vazal. Meestal kreeg de vazal daarvoor een stuk land in leen voor het vruchtgebruik, maar een leen kon ook bestaan uit onroerend goed, geld of een recht. Wanneer een edelman zijn kasteel opdroeg aan een territoriaal machthebber, betekende dit echter niet dat de heer nu ook over het kasteel kon beschikken. Het hield in dat de vazal de territoriaal machthebber als heer erkende en dat hij een deel van eigen rechten opgaf om de bescherming van de heer te genieten.152
Het leenwezen hield op twee verschillende manieren verband met de kastelenpolitiek. Ten eerste gebruikte de territoriaal machthebber het om de militaire bezetting van zijn kastelen te organiseren.153 Hij beleende degene die het militaire bevel had over het kasteel, de burggraaf, en de burchtsoldaten, de zogenoemde borgmannen, met goederen, rechten en soms ook geldbedragen als vergoeding voor hun diensten. De borgmannen moesten op of
149 Zie over dit thema bijvoorbeeld Wilmanns 1973; Berns 1980; Kerber 1999a, 1999b & 1999c; Grathof 2005 Kalkwiek 1976; Janssen 1977; Frankewitz 2003; Janssen 2014.
150 Kerber 1999: 73.
151 Berns 1980: 22-32.
152 Kerber 1999: 75-76. 153 Grathoff 2005: 197.
Het territoriale machtslandschap
 169
 



















































































   169   170   171   172   173