Page 167 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 167
Tijdens de episcopaten van Jan van Virneborg (1364-1371) en Arnold van Horn (1371- 1378) verzandde de samenwerking tussen de Sallandse steden en de bisschop echter. Aan het einde van het episcopaat van Jan van Arkel was namelijk onenigheid ontstaan tussen de bisschop en de stad Deventer over gruitrechten. Na het aantreden van Van Virneborg escaleerde de kwestie. Deze bisschop probeerde zelfs de adel op te zetten tegen Deventer; de situatie werd uiteindelijk in Rome beslecht ten nadele van de bisschop.129 Een nieuwe wending in de verzwakking van de bisschoppelijke machtspositie was de gevangenname van Van Virneborg in Goor door Westfaalse edelen in 1370. Zij vroegen voor de vrijlating van de bisschop een enorme som losgeld. Aangezien de financiële positie van het Sticht nog steeds niet goed was moesten daarvoor hoge schulden worden gemaakt. Na de dood van Van Virneborg in 1371 erfde zijn opvolger Arnold van Horn deze schulden.130
Floris van Wevelinkhoven (1379-1393), die eerder bisschop van Munster was, besloot om
net als bisschop Jan van Arkel samen te werken met de Sallandse hoofdsteden. Deze 3 coöperatie resulteerde in een gezamenlijke strijd tegen de adel alsook in de uitbreiding van
de grensverdediging van vooral Salland, waardoor de bisschoppelijke macht aldaar werd hersteld.131
Met de inhuldiging van Frederik van Blankenheim (1393-1423) in 1393 kreeg de samenwerking met de Sallandse steden nog meer gestalte. Van Blankenheim was vóór zijn aanstelling in Utrecht prinsbisschop van Straatsburg geweest, waar hij tevergeefs had geprobeerd het bisschoppelijke wereldlijke gezag te herstellen. Nadat dit project was mislukt, liet hij zich met de hulp van zijn oom, de hertog van Gelre, overplaatsen naar Utrecht.132 Van Blankenheim probeerde ook in het Sticht Utrecht de vervreemde bisschoppelijke wereldlijke rechten te herstellen. Al gedurende zijn eerste rondreis door het Sticht ging Van Blankenheim tot actie over door een strafexpeditie te leiden tegen de Westfaalse edelman Jan van Raasfelt, die bepaalde Overstichtse gebieden geplunderd had.133 Tijdens deze tocht vernam Van Blankenheim tevens dat in Coevorden, Drenthe en het Gorecht de bisschoppelijke machtsuitoefening aldaar was verwaarloosd.
Om in deze gebieden zijn gezag te herstellen moest de bisschop eerst langs het kasteel en de heerlijkheid Coevorden. Deze plek was in de decennia daarvoor uitgegroeid tot een heerlijkheid onder de scepter van Reinoud IV van Coevorden. Deze was niet van plan zijn panden meteen terug te geven aan de bisschop.134 Frederik besloot daarom in 1395 Coevorden te belegeren. Daarvoor diende hij eerst een verdrag te sluiten met de Friezen van Stellingwerf, Opsterland, Schoterwerf, Doniawerstal, Westergo en Oostergo. Zij waren bang dat Van Blankenheim ook hun gebieden zou binnenvallen. De bisschop gaf hun daarom de garantie dat hij zich in zijn militaire acties slechts zou beperken tot het terugwinnen van Coevorden en Drenthe. Niet alleen deze Friese gebieden zagen Frederik overigens als een bedreiging, maar ook de Hollandse graaf Albrecht van Beieren.135 De Overstichtse hoofdsteden, met uitzondering van Groningen, deden vervolgens mee aan het beleg van Coevorden en ook de Drenten betuigden hun steun omdat zij hinder ondervonden van de heerschappij van Reinoud. Frederik won en het kasteel en de heerlijkheid kwamen daarmee vanaf 1395 weer terug in bisschoppelijke handen. Door zijn verbond met de Drenten kon de bisschop overigens in Drenthe zonder al te veel problemen zijn gezag weer herstellen. Er was echter nog één deel waar het bisschoppelijke gezag nog niet was teruggewonnen, namelijk de meest noordelijk gelegen Stichtse stad met bijbehorende heerlijkheid: Groningen en het Gorecht.
De Groningers stonden niet bepaald te springen om na jaren van eigen bestuur de bisschop feestelijk in te huldigen. Groningen streefde naar zoveel mogelijk autonomie. De stad wist,
129 Schneider 1994: 119-123. 130 Schneider 1994: 128-132. 131 Schneider 1994: 136-137. 132 Schmedding 1899: 43-63. 133 Bruch 1982: 247.
134 Schmedding 1899. 135 Janse 1993: 97-99.
Het territoriale machtslandschap
165