Page 164 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 164
Hoofdstuk 3
ongeveer zes weken in Friesland onderweg om als bisschop en graaf recht te spreken.108 Door een aanval van de broer van de graaf van Holland, die op dat moment met zijn eigen familielid in strijd was, werd de bisschoppelijke tournee toen verstoord in Staveren.
Maken we de balans op rond 1225, dan kunnen we concluderen dat de bisschop zijn grafelijke rechten aan het omzetten was in territoriale macht in het gebied rondom Utrecht (het Nedersticht) en de streken Salland, Twente, Vollenhove, Drenthe met inbegrip van de stad Groningen (het Oversticht). In de andere graafschappen is hij daarin niet geslaagd. De belangrijkste verklaring daarvoor is, de Friese graafschappen buiten beschouwing gelaten, de invloed van magnaten die al eerder graafschappen in handen hadden en die grafelijke rechten uitoefenden in de graafschappen die de bisschop van de koning had verkregen. Weliswaar deden ze dat als leenman van de bisschop, maar in de praktijk konden ze zelf als territoriaal machthebber optreden. In Zutphen is zelfs de leenband verdonkermaand met valse oorkonden. In de graafschappen waar de bisschop wel zijn territoriale macht heeft kunnen uitbouwen ontbraken zulke sterke edelvrije magnaten of wist de bisschop de edelvrije inbreng op het terrein van bestuur, rechtspraak en ordehandhaving te vervangen door die van eigen dienstmannen. De uitbreiding van het Sticht met kasteel Bentheim en bijbehorende goederen was van korte duur (ongeveer 1150-1200), doordat bisschop Boudewijn het huidige Nedergraafschap Bentheim, deel van het oude graafschap Twente, aan een broer afstond.
Verzwakking van de territoriale macht (circa 1225-1350)
In het Duitse rijk probeerden in de dertiende en veertiende eeuw prinsen zoals de bisschop van Utrecht steeds meer grenzen af te bakenen van gebieden waarover zij territoriale macht uitoefenden.109 De vaststelling daarvan was niet alleen van belang voor de erkenning van hun jurisdictie binnen het betreffende district maar ook voor het innen van belastingen. Iedere vorst probeerde zijn gebied waarover hij territoriale zeggenschap uitoefende vaak met geweld uit te breiden.110 Door de zogenoemde confederatie met de kerkvorsten in 1220 kregen bisschoppen en abten in het Rijk vergaande autonomie in de manier waarop zij hun overheidsgezag in praktijk wilden brengen.111 De koning hoopte als tegenprestatie meer steun te krijgen van zijn prelaten. Dit betekende dat de Utrechtse bisschop vanaf dat moment zonder koninklijke instemming bijvoorbeeld steden mocht stichten, munten kon slaan en kastelen kon doen optrekken. Een soortgelijk verdrag werd in 1231 voor de rijksvorsten uitgevaardigd, het zogenoemde statuut ten voordele van de vorsten.
De strijd om lokale rechten en goederen evenals de erkenning daarvan door anderen resulteerde in de dertiende eeuw in harde gewapende gevechten in het Duitse rijk tussen bisschoppen en seculiere magnaten.112 Dat gold ook voor de bisschop van Utrecht. Al in de loop van de twaalfde eeuw was de bisschop vaak in conflict gekomen, zowel met rivaliserende landsheren-in-wording als met de eigen onderdanen. Verder moest hij rekening houden met de steden die zich als nieuwe spelers in de machtspolitiek van het Sticht meldden.113 Om zijn macht te behouden moest de bisschop telkens weer strafexpedities uitvoeren. Dergelijke ondernemingen kostten veel geld en vereisten bovendien militaire steun van onderdanen en bondgenoten. In de twaalfde en in het begin van de dertiende eeuw wist de Utrechtse bisschop zijn wereldlijke positie nog redelijk succesvol te verdedigen, maar na de desastreuze nederlaag bij Ane in 1227 kreeg hij steeds meer problemen om zijn positie als territoriaal machthebber te behouden. Zijn rol als wereldlijk leider verzwakte daarbij door de uitwerking van het Concordaat van Worms. We zien dat na de uitvaardiging daarvan de meeste bisschoppen onder invloed van naburige seculiere magnaten werden gekozen.114
108 Van Rij 1989: 25.
109 Van den Hoven van Genderen 1997: 199.
110 Arnold 1991a: 65.
111 Kossmann-Putto 1882: 13.
112 Arnold 1991a: 79.
113 Janssen 1977: 143.
114 Van Winter 1997c: Van den Hoven van Genderen 1997.
162