Page 161 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 161
Hoewel Groothedde er terecht op wijst dat de archeologische datering van de veronderstelde koningspalts lijkt samen te vallen met de schenking van noordelijk Hamaland is er toch een probleem om bisschop Bernold als uitbouwer van territoriale macht aan te dragen. De door Groothedde aangehaalde voorbeelden van territorialisering hebben namelijk alleen maar betrekking op geestelijke activiteiten en niet op wereldlijke. Kortom, er zijn nog weinig aanwijzingen dat bisschop Bernold met het verkrijgen van de grafelijke rechten over noordelijk Hamaland ook de beschikking kreeg over territoriale macht in Zutphen. Het is ook niet waarschijnlijk dat hij dit ook meteen heeft nagestreefd.76 Het was vooral de edelvrije graafvoogd die, weliswaar met tussenkomst van de bisschop, er zich ontplooide tot territoriaal machthebber.77 De graaf van Zutphen – later de graaf van Gelre en Zutphen – lijkt er alles aan gedaan te hebben de Utrechtse leenband naar de achtergrond te schuiven, onder meer door tal van valse oorkonden te laten opstellen.78
Niet alleen de graafschappen noordelijk Hamaland, Westflinge en Rijnland en de Veluwe 3 gingen over in handen van een edelvrije die was belast met de uitoefening van de grafelijke
rechten, maar ook Teisterbant.79 In het graafschap Salland had de bisschop meer succes.
Daar kon hertog van Brabant als leenheer aanspraken maken op de grafelijke rechten
evenals zijn leenman, de graaf van Gelre, die tevens de voogdij over de goederen van abdij Essen in Salland bezat. Laatstgenoemde edelvrije had de grafelijke rechten van Salland in achterleen gegeven aan de edelman Willem van Bronkhorst.80 In 1225 kwamen bisschop Otto II van Lippe (1215-1227) en de graaf van Gelre tot een overeenkomst over het bezit van de Sallandse grafelijkheid, die vanaf deze periode definitief aan de bisschop toeviel.81 De graaf droeg zijn rechten op het graafschap in 1226 aan bisschop Otto II over. In ruil daarvoor ontving hij een afkoopsom van 1100 pond. De hertog van Brabant zag van zijn grafelijke claims af nadat hij van de bisschop het graafschap Steenderen had gekregen.82 Dat zou eerder door de bisschop in leen zijn gegeven aan de graaf van Gelre.83
De bisschop heeft ook een succes geboekt in de strijd tegen Otto van Rheineck (gestorven in 1151), die kasteel Bentheim in allodiaal bezit had. De toenmalige bisschop, Hartbert (1139-1150), kwam in actie nadat Otto bezig was met de usurpatie van een graafschap. De historicus Veddeler heeft aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om het graafschap Twente.84 Otto probeerde zich dit zonder succes toe te eigenen, want de bisschop wist hem in de buurt van Ootmarsum, op een plek genaamd Walstad, te verslaan.85 Hartberts overwinning leidde ertoe dat het Sticht werd uitgebreid met het allodium en kasteel Bentheim. Deze goederen zijn tot en met het episcopaat van bisschop Boudewijn van Holland (1178-1196), wiens broer graaf van Bentheim was, in bisschoppelijke handen gebleven. Volgens de anonymus van de Narracio heeft Boudewijn de Utrechtse claims uit broederliefde verwaarloosd waardoor Bentheim weer verloren ging.86 Boudewijn begunstigde zijn broer erfelijk met het burggraafschap van Utrecht en van Coevorden.87 Zo kon de graaf van Bentheim vanaf de dertiende eeuw zijn territorium opbouwen ten nadele van de bisschop van Utrecht.88
76 Zie de paragrafen hiervoor.
77 Zie ook Jongbloed 2006 over de paltsdiscussie. In het bovenstaande gaat het ons vooral om de
vraag in hoeverre de bisschop zijn grafelijke rechten in de omgeving van Zutphen heeft omgezet in territoriale macht. Dat de bisschop de bouwheer van de aula was en of deze aula heeft gefunctioneerd als koninklijke palts valt door gebrek aan archeologische informatie noch te bewijzen noch te ontkrachten. 78 Groothedde 2013: 102-103.
79 Jongbloed 2006: 97-99.
80 Jongbloed 2006: 100.
81 OSU II nrs. 738, 741, 742.
82 OSU II nrs. 742, 745-747; Jongbloed 2006: 100. Hoe de bisschop aan dit graafschap is gekomen er waar het lag, is onduidelijk.
83 OSU II nr. 741.
84 Veddeler 1970: 39.
85 Winkelman 1884:72; Pertz 1859:84; deze Latijnse editie is echter gebaseerd op een zeventiende eeuws handschrift. Toen Winkelmann zijn vertaling publiceerde was inmiddels het origineel teruggevonden. Veddeler 1970:39; Van Rij 1989: 4-5.
86 Van Rij 1989: 4-5.
87 Hulshoff 1957: 40. De Bentheimse invloed in Coevorden was echter van korte duur.
88 Veddeler 1970: 32-53.
Het territoriale machtslandschap
159