Page 160 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 160
Hoofdstuk 3
de bisschop de Veluwe in leen te hebben gegeven aan de hertog van Brabant.67 Deze heeft het op zijn beurt weer in achterleen gegeven aan de graaf van Gelre, met goedvinden van de koning. Bisschop Boudewijn (1178-1196) heeft tevergeefs pogingen gewaagd een eind te maken aan deze constructie. Daarvoor is hij het gebied meerdere keren binnengevallen. De hertog van Brabant had namelijk verzuimd om op tijd de leenband te vernieuwen, waardoor het graafschap volgens het leenrecht was teruggevallen aan de bisschop. De koning bepaalde echter dat de Veluwe in handen moest blijven van de hertog van Brabant en zijn achterleenman, de graaf van Gelre, maar dan wel met de bisschop als opperleenheer.68 Hoewel deze situatie tot 1311 zo bleef, leidde de constructie tot vervreemding van de bisschoppelijke macht over het graafschap en werd de Veluwe uiteindelijk onderdeel van Gelre.69
De edelvrije graven die hun graafschap in leen hielden van de bisschop van Utrecht gedroegen zich, voor zover we dit kunnen reconstrueren, behoorlijk zelfstandig. De situatie in en om noordelijk Hamaland verschaft hier het nodige inzicht. Daar verloor de bisschop zijn greep op het graafschap al snel aan zijn vertegenwoordiger ter plekke: de graaf van Zutphen.70 Dat kan daarmee te maken hebben dat, naar Jongbloed vermoedt, deze graaf dezelfde functie al vóór de schenking aan de bisschop had uitgeoefend namens hertog Godfried II met de Baard.71 Dat zou af te lezen zijn uit de schenkingsoorkonden betreffende de graafschappen Drenthe en noordelijk Hamaland. In het laatste geval wordt namelijk de indruk gewekt dat de schenking niet alle graafschapsrechten omvatte. Eenzelfde soort formulering als in de oorkonde van noordelijk Hamaland vinden we ook in de oorkonde met betrekking tot het graafschap Agridiogen (Salland), waar later de graaf van Gelre claims op probeerde te maken, zoals hieronder nader wordt besproken.72
De vraag is nu of en in hoeverre de bisschop territoriale macht in Zutphen heeft weten op te bouwen nadat hij de grafelijke rechten op het gebied had verkregen in 1046. De fundamenten van een vermoedelijk rond 1050 gebouwde tufstenen aula die tijdens archeologisch onderzoek zijn aangetroffen spelen in dit vraagstuk een belangrijke rol. In zijn dissertatie over de ontwikkeling van de versterkte nederzetting Zutphen heeft de archeoloog Groothedde onderzocht wie de bouwheer van dit gebouw van vorstelijke allure kan zijn geweest.73 De verklaring zoekt hij in de hierboven besproken schenkingsoorkonde van Deventer en noordelijk Hamaland in 1046. Groothedde wijst bisschop Bernold als de meest waarschijnlijke bouwheer aan. Na het verkrijgen van noordelijk Hamaland zou hij opdracht hebben gegeven voor de bouw van een bisschoppelijk paleis in Deventer op het voormalige koningsgoed aldaar en voor een koningspalts in Zutphen. Daarbij suggereert Groothedde dat de bisschop niet alleen beschikking had over de grafelijke rechten, maar ook over de territoriale macht: ‘De macht van de bisschop was middels de schenking van het graafschap door de koning gesteund en hij had uitzicht op een duurzame, feitelijk onbeperkte beschikking over het territorium en alle daarbinnen gelegen regalia.’74 Het in de oorkonde beschreven graafschap zou dan een nieuw paltsdistrict voorstellen. Omdat in het dichtbebouwde Deventer geen ruimte was voor een koninklijke palts naast de bisschoppelijke, zouden de koning en bisschop overeengekomen zijn die koninklijke palts in het oude grafelijke machtscentrum van de Hamalandse graven in Zutphen te bouwen. Daar zou dan vervolgens de bouw van de ook door Bernold opgerichte elfde-eeuwse Utrechtse eigenkerk in Warnsveld mee in verband staan. ‘Als nieuwe landsheer van het graafschap rond Zutphen beoogde Bernold met de stichting van de Warnsveldse eigenkerk ‘vreemde’ invloeden in zijn landsheerlijke territoria te marginaliseren’, aldus Groothedde.75
67 Jongbloed 2006: 99-100.
68 Van Rij 1989: 8-11. Dit is de situatie tijdens het episcopaat van bisschop Boudewijn OSU I nr. 527. In
1299 is de bisschop nog steeds opperleenheer getuige OSU V nr. 2934.
69 Jongbloed 2006: 100.
70 Groothedde 2013: 393, 103.
71 Jongbloed 2006: 87-88. Jongbloed volgt Datema en gaat ervan uit dat de Agridingouw is Westfalen lag.
72 Jongbloed 2006: 87-88.
73 Groothedde 2013: 393.
74 Groothedde 2013: 392
75 Groothedde 2013: 393.
158