Page 158 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 158

                                Hoofdstuk 3
1113) met een zoon van graaf Boudewijn van Vlaanderen, Robrecht de Fries (1029/1032- 1093). Vlak daarna sloot bisschop Willem in 1063 een overeenkomst met de abt van Echternach over de verdeling van de door de Westfriese graven geüsurpeerde kerken, waarna zoals gezegd in 1064 koning Hendrik IV aan bisschop Willem grafelijke rechten op Westflinge en Rijnland schonk; een overeenkomst die de Robrecht dan nog wel graaf over Maasland, inclusief de omgeving van Vlaardingen deed zijn. Eind 1070 of in 1071 kwam het wederom tot een koninklijke strafexpeditie onder aanvoering van hertog Godfried met de Bult van Neder-Lotharingen (1069-1076) en bisschop Willem. Het koninklijke leger wist Robrecht de Fries te verslaan, die vervolgens vluchtte naar Vlaanderen. Anders dan na de eerdere veldtochten van de koning lijkt het hertog Godfried met de Bult en bisschop Willem na hun overwinning te zijn gelukt om de grafelijke macht daadwerkelijk van de Westfriese graaf over te nemen in Westflinge en Rijnland.
Het succes was echter van korte duur, want in 1076 brak de strijd weer los.60 Dirk V (1052- 1091), de zoon van graaf Floris I, wilde het rijk van zijn vader weer opeisen. Ondertussen blijkt de bisschop over een kasteel te beschikken: IJsselmonde. Deze burcht was gebouwd aan de westzijde van het Maas-Merwede gebied, dat toen nog tot de Stichtse invloedssfeer behoorde en direct aan het graafschap Maasland van Dirk V grensde. Hoelang dit kasteel al bestond is niet bekend. Het wordt genoemd in 1076, het jaar waarin bisschop Willem overleed. In dat jaar verbleef zijn opvolger, bisschop Koenraad, in dit kasteel, dat zeer zwaar zou zijn versterkt. Toen Dirk V dit vernam besloot hij, met steun van stiefvader Robrecht de Fries, IJsselmonde aan te vallen en zo zijn claims op het gebied te laten gelden. Daarmee kreeg het Westfriese gravenhuis niet alleen weer beschikking over de goederen en rechten die in 1064 aan de Utrechtse kerk waren geschonken, maar verwierf hij ook heerschappijrechten over het Maas-Merwedegebied. Of de graaf van Holland na 1076 deze gebieden nog in leen hield met tussenkomst van de bisschop staat ter discussie.61
Na de schenking van de graafschappen Westflinge en Rijnland aan de bisschop in 1064 kon dus pas zeven jaar later de zittende Westfriese graaf met geweld uit zijn positie verdreven worden. Maar deze situatie is dan korte tijd later, in 1076 alweer ongedaan gemaakt. Of de bisschop in de tussentijd zelf de grafelijke rechten in Westflinge en Rijnland heeft kunnen uitoefenen is de vraag: mogelijk heeft hertog Godfried met de Bult dit op zich genomen, uit naam van de bisschop.62 Het feit dat de bisschop op de grens van het twistgebied beschikte over een burcht en daar ook zelf verblijf hield, is echter wel een aanwijzing voor een veranderde rol jegens wereldlijke zaken. Niet alleen was de bisschop bezig met de verdediging van koninklijke en kerkelijke belangen, maar ook hield hij zich bezig met de vestiging van zijn eigen territoriale macht.
Na zijn dood zette bisschop Koenraad deze politiek voort. In de elfde eeuw waren de bisschoppen in het Duitse Rijk vooral afhankelijk geweest van graven uit de aristocratische toplaag van de samenleving voor de verdediging, rechtspraak en ordehandhaving van hun rechten en goederen. Veel van deze leken exploiteerden de bisschoppelijke goederen voor eigen gebruik, wat uiteindelijk leidde tot ontvreemding.63 Sterke bisschoppen probeerden daarom af te komen van deze constructie. Op lager bestuurlijk en militair niveau gingen bisschoppen edelvrijen vervangen door eigen dienstlieden uit de onvrije stand: de ministerialen. Ze hoopten daarmee meer grip te krijgen op de bisschoppelijke rechten en bezittingen. Koenraad was een dergelijke bisschop, want hij hervormde het administratieve en militaire apparaat door ministerialen te rekruteren. Zo gaf hij bijvoorbeeld het burggraafschap van Utrecht, dat eerder nog door de graaf-voogd werd uitgeoefend die ook was belast met de uitoefening van andere grafelijke rechten, in leen aan een ministeriaal.64 Koenraad maakte daarbij gebruik van de gunstige economische conjunctuur die rondom Utrecht tot uiting kwam in planmatig grote veenontginningen en een snelle groei van Utrecht als handelsstad.
60 Gumbert-Hepp et al. 2007: XII, 136-139. De betreffende passage is door een anonymus op schrift gesteld vóór circa 1120.
61 Vergelijk Janse 2002: 73-74 en Henderikx 2001:65.
62 Henderikx 2001: 61-62.
63 Arnold 1991b: 82. 64 Buitelaar 1993: 51.
 156

























































































   156   157   158   159   160