Page 157 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 157

                                tevens de graafschappen IJsselgo, Oostergo en Westergo.50 Vlak daarna kwam het tot een verzoening tussen de koning en Egbert II, die vervolgens Oostergo en Westergo terugkreeg. Toen Egbert II zich in 1088 wederom misdroeg, ontnam de koning deze twee graafschappen opnieuw aan hem om ze in 1089 weer aan de bisschop van Utrecht over te dragen.51
Met de dood van Egbert II was de bisschop nog geen onbetwist eigenaar van de genoemde graafschappen in Friesland, omdat Egberts erfgenaam Hendrik de Vette van Northeim (ongeveer 1060-1101) ze naar zich toe probeerde te trekken. De historicus Janse suggereert
dat de moord op bisschop Koenraad in 1099 vooropgezet spel was vanwege deze erfeniskwestie.52 Hendrik de Vette profiteerde namelijk van de dood van bisschop Koenraad,
die tijdelijk leidde tot een verzwakking van de bisschoppelijke machtspositie. Binnen twee
jaar probeerde Hendrik zijn claims op de Friese graafschappen op te eisen door Friesland
binnen te vallen. Hij bekocht de aanval echter met de dood. Daarna lijkt de bisschop tot ongeveer 1125 de grafelijke rechten in handen te hebben gehad. Dat veranderde tijdens 3 het koningschap van Lotharius (in ambt 1125-1137), want toen zijn Oostergo en Westergo
aan iemand anders overgedragen. Koning Koenraad III (1138-1152) gaf in 1138 deze graafschappen alsnog weer terug.53 Desondanks heeft de bisschop nooit zijn grafelijke rechten in de Friese graafschappen kunnen omzetten in territoriale macht, zoals verderop in deze paragraaf nader zal worden toegelicht.
Gaf koning Hendrik IV nu daadwerkelijk de graafschappen met een ander doel dan voorheen aan de bisschop van Utrecht omstreeks de Investituurstrijd, zoals Hoffmann beweert? Kijken we naar de historische gebeurtenissen, dan blijkt dat een schenking van grafelijke rechten aan de bisschop al vóór de begiftiging van de Friese graafschappen leidde tot het verdrijven van een zittende graaf in het betreffende gebied. Het gaat om de hierboven besproken schenking van 1064 van de streek ten westen van het Vlie en Rijnland aan bisschop Willem. Daar oefende de Westfriese graaf, later graaf van Holland genoemd, grafelijke rechten uit.54 Hij was in het begin van de elfde eeuw in conflict gekomen met de koning en de bisschop van Utrecht omdat hij goederen en rechten claimde waar ook anderen aanspraak op maakten.55 Vooral de rechten op de veenmoerassen tussen de monding van de Merwede en de Oude Maas waren inzet van de strijd.56 Zowel de bisschop van Utrecht als de graaf van Westfriesland bezaten rechten op deze wildernis die zij allebei wilden ontginnen. Graaf Dirk III (circa 982-1039) had zich het woud Merwede toegeëigend.57 Ook had hij in Vlaardingen een burcht gebouwd en hief hij een hoge tol voor kooplieden die door het Maas-Merwedegebied reisden. Handelaren uit Tiel en verschillende bisschoppen en abten die hier bezittingen hadden, klaagden over het gedrag van graaf Dirk III bij koning Hendrik II. De koning gaf vervolgens opdracht voor een strafexpeditie waaraan ook de bisschop van Utrecht deelnam.58 De expeditie eindigde voor het koninklijke leger in 1018 echter in het fiasco van de verloren slag bij Vlaardingen.
In de periode 1046-1049 lokte het handelen van de Westfriese graaf opnieuw maatregelen van de koning uit, onder meer omdat graaf Dirk IV de rebellie van Godfried met de Baard II steunde.59 Koning Hendrik III liet verschillende veldtochten tegen hem uitvoeren, namelijk in 1046, 1047 en 1049. Tijdens de laatstgenoemde expeditie deed ook de bisschop weer mee samen met zijn collega’s uit Luik en Metz. In dat laatste jaar slaagde koning Hendrik III erin graaf Dirk IV te laten doden.
Na de dood van Dirk’s opvolger, graaf Floris I, in 1061 trouwde zijn weduwe Geertruid (1033-
50 OSU I nr. 249; OSU I nr. 248; Jamar & Van Kalveen 2005: 70-72.
51 OSU I nrs. 254, 310; Mol 2011: 60-61.
52 Janse 1993: 34.
53 OSU I nr. 368; Jamar & Van Kalveen 2005: 70-71; Janse 1993: 34.
54 Janse 2002: 70-75.
55 Hendrikx 2001: 59.
56 Hoppenbrouwers 2002: 105-107.
57 Janse 2002: 70-75.
58 Buitelaar 1993: 44.
59 Henderikx 2001: 59-62.
Het territoriale machtslandschap
 155
 












































































   155   156   157   158   159