Page 137 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 137
in 1407 herbevestigde bisschop Frederik van Blankenheim de burgers van Coevorden in hun rechten.290
Op de landdagpenningen staan diverse steden genoemd waarvoor het niet bekend is
of ze stadsrechten hebben verkregen van de bisschop, namelijk Almelo, Diepenheim
en Gramsbergen. De historicus Hagens veronderstelt dat Almelo zijn stadsstatus aan
de kasteelheer van Almelo heeft te danken, hoewel hij geen onderbouwing voor deze veronderstelling geeft.291 Een in 1346 uitgevaardigde oorkonde pleit voor bisschoppelijke 2 bemoeienis bij de stadsvorming, want toen verleende bisschop Jan van Arkel aan het dorp
Almelo het recht om twee jaarmarkten te houden.292 Mogelijk heeft deze bisschop of een van zijn opvolgers in een later stadium ook stadsrechten gegeven. Hagens plaatst de eerste historische vermelding van een stad Almelo in 1374. In de door hem aangehaalde bron staat niets over een vermelding van een stad in 1374, maar wel over de burgers van Almelo die als partij in een oorkonde optreden.293 Pas in 1401 wordt voor het eerst een stad Almelo genoemd.294 Een andere verklaring voor de ontwikkeling van Almelo als stad is dat de stadsvorming een logisch gevolg is van de aanwezigheid van het kasteel. Dit kasteel trok immers allerlei lieden aan, zoals borgmannen en ander dienstpersoneel. Zo zou Almelo vanaf de kasteelstichting steeds meer kunnen zijn uitgegroeid tot een stedelijke nederzetting. Soortgelijke scenario’s worden ook vermoed voor Diepenheim.295 Vanaf wanneer men Gramsbergen tot stad rekende is tevens onduidelijk, maak ook daar is een kasteel aanwezig. Verdedigingswerken aldaar ontbreken en het inwoneraantal is klein gebleven.296
De historicus Van Engen en de architectuurhistoricus Rutte hebben aan de hand van de artikelen in de voornoemde themabundel van de Overijsselse bijdragen een analyse gemaakt van de ontstaansgeschiedenis van de Overijsselse steden. Zij onderscheiden vijf verschillende groepen op basis van geografische, religieuze, politieke en economische kenmerken. De eerste groep zouden volgens deze onderzoekers de oudste stedelijke nederzettingen zijn die al een lange voorgeschiedenis kennen en ook al lang als religieuze en/of domaniale centrumplaats fungeerden. Dit zijn de steden Deventer, Zwolle, Oldenzaal en tot op zekere hoogte Kampen.297 De stad Groningen, die buiten het studiegebied van Van Engen en Rutte viel, moet ook tot deze eerste groep worden gerekend.
Ommen, Rijssen en Goor behoren volgens Van Engen en Rutte tot de tweede groep. Deze steden zijn allemaal rond 1250 op bisschoppelijke instigatie tot stad verheven, hoewel het hier om veel kleinere steden gaat die in het stroomgebied van de Regge liggen. De reden voor de bisschoppelijke bemoeienis is volgens Van Engen en Rutte strategisch van aard en gekoppeld aan machtspolitiek. Dergelijke versterkte nederzettingen zouden bisschoppelijke steunpunten hebben gevormd tegen expansiezuchtige edelvrijen als de graven van Goor, Bentheim en Gelre. Dat ze niet zijn uitgegroeid tot grote economische centra is volgens Van Engen en Rutte hierdoor ook te verklaren. De bisschop wilde in eerste instantie een strategische versterking creëren; de economische groei kwam pas op een tweede plaats.298
Zo zou Ommen een versterking zijn in de Drents-Overijsselse grenszone tussen Hardenberg, Zwolle en Vollenhove. Rijssen moest tot circa 1250 tegenwicht bieden tegen de graaf van Goor. Na de verovering van het kasteel Goor rond 1250 verving de bisschop de burcht door een stad. Dit laatste roept ook vraagtekens op bij de auteurs: ‘Het blijft de vraag wat de drijfveren van de bisschop waren om te Goor in plaats van een kasteel een stad te laten
290 Kleis 2008: 1-2.
291 Hagens 2007: 25. In dit artikel worden veel aannames gedaan zonder annotatie. Zo zou de heerlijkheid Almelo rijksonmiddelijk zijn, maar ontbreekt elke vorm van argumentatie voor deze uitspraak. Vanaf het episcopaat van Jan van Arkel werd overigens in een oorkonde vastgelegd dat de heer van Almelo niet kon beschikken over de hoge rechtspraak, zie bijlagen hoofdstuk 3.
292 RHA I nr. 29.
293 RHA I nr. 75.
294 RHA I nr. 148.
295 Zie hoofdstuk 5.
296 Gevers 2007.
297 Van Engen & Rutte 2007: 188-190.
298 Van Engen & Rutte 2007: 190-192.
Het fysieke territoriale landschap
135