Page 133 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 133

                                in de late middeleeuwen gelegen aan een flessenhalslocatie, alleen dan in tegenstelling tot voornoemde terreinen op een plek waar men vanaf de Zuiderzee het Oversticht in kon varen of aan land kon gaan. Daarnaast zien we in het vlakke getijdenlandschap ten noorden van de stad Groningen dat de sites Selwerd, Zernike en het Cortinghuis vlakbij de doorgaande wegen tussen de Groningse Ommelanden en de stad Groningen zijn gebouwd, zodat al deze doorgaande wegen binnen het zichtveld van een kasteel lagen. Ter plekke van het Cortingshuis en Zernike lagen bovendien belangrijke waterwegen.
Tijdens de analyse viel op dat in de volle en late middeleeuwen ook de Klencke, de Klinkenberg, 2 Laar, de Slingeborg en mogelijk ook Saterslo op lokaal niveau nabij een weg grensden op de
TMK van 1850 en net als voornoemde terreinen waren gelegen nabij een flessenhals. Deze
wegen zijn echter niet weergegeven op de zestiende en zeventiende eeuwse kaarten. Het
is dus goed mogelijk dat in de late middeleeuwen andere routes van belang zijn geweest. Bij de Klinkenberg is dat bijvoorbeeld zeer waarschijnlijk, omdat de toenmalige strategisch belangrijke landroute vanaf Coevorden richting Ruinen en Steenwijk niet anders dan ten noorden van het uitgestrekte hoogveengebied van Hoogeveen kon liggen. Niet toevallig ligt de motte van de Klinkenberg bij Gees vlakbij het punt waar de doorgaande weg het meest noordoostelijke puntje van dit hoogveencomplex doorsnijdt. Hiermee wordt begrijpelijk dat dit kasteel in de dertiende eeuw een veel prominentere ligging en functie had.
De andere terreinen die niet op zo’n flessenhalslocatie lagen maar wel langs een lange doorgaande route tussen lagere wetland-gebieden door, konden alsnog hetzelfde effect creëren. Fraaie voorbeelden zijn de doorgaande oost-west landroutes over de rivierduinen en dekzandruggen ten noorden en zuiden van het Vechtdal, de noord-zuidroute op de westflank van het Reggedal, en de landweg tussen Deventer en Zwolle die over de oeverwallen en rivierduinen ten oosten van de IJssel voerde. De ligging van kasteelterreinen als Buckhorst, Rutenberg, Rechteren, Zuthem, Den Doorn, Gerner, Beerse, Jodenkerkhof, Eerde, Rhaan en Den Dam liggen direct aan deze doorgaande rivierbegeleidende landroutes.
De vraag is in hoeverre de kastelenbouwers de ligging langs een land- of waterroute als een doorslaggevende factor beschouwden in de keuze voor de locatie van de te bouwen burcht. Vrijwel zeker speelden ook allerlei andere politieke, economische of militaire overwegingen een rol. We zullen in hoofdstuk 3 hierop terugkomen, aangezien voor de beantwoording van deze vraag ook gegevens nodig zijn over de politieke context. Een andere kanttekening die bij voornoemde analyse moet worden geplaatst is dat bepaalde kastelen ouder kunnen zijn dan de wegen die erlangs voeren. Met name in zeer open landschappen kunnen de hoogoprijzende kastelen belangrijke richtpunten voor het doorgaande verkeer zijn geweest, waardoor routes en wegen zich mogelijk aanpasten aan eerder aangelegde bouwwerken.
2.9 Relaties van kastelen met nederzettingen en centrale plaatsen
Inleiding
Om inzicht te verkrijgen in de relatie tussen kastelen en nederzettingen kunnen we teruggrijpen op onze eerdere analyse van het natuurlijke landschap. Daaruit is immers gebleken dat circa 80 procent van de kasteelterreinen zijn gelegen in vochtige tot natte gebieden. Deze gebieden liggen vrijwel steeds buiten de nederzettingen of aan de rand daarvan. Soms zorgde de aanwezigheid van een kasteel voor het ontstaan van een nederzetting. Een mooi voorbeeld van zo’n situatie betreft Coevorden waar na verloop van tijd bij het kasteel een nederzetting uitgroeide tot stad (figuur 2.29).
Het fysieke territoriale landschap
131
 






















































































   131   132   133   134   135