Page 108 - Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht - Diana Spiekhout
P. 108

                                Hoofdstuk 2
baksteen konden aantonen. Het oudste bakstenen gebouw is de vermeende toren op de site Zernike uit het einde van de twaalfde eeuw.
Over de herkomst van de bakstenen is weinig bekend. De door Benders en Bloemink onderzochte bouwrekening van kasteel Diepenheim is het enige document waarin goed staat beschreven hoe en waar de bakstenen werden vervaardigd.174 Uit de Diepenheimse bouwrekening blijkt dat de bouwers, dat waren de Deventernaren, voorkeur gaven aan grondstofwinning in de buurt. Zij kozen ervoor om het keileem van de Markelose stuwwal ter hoogte van de Herikerberg te halen als grondstof.175 Om er zeker van te zijn dat ze de beste grondstoffen gebruikten, wonnen de Deventernaren eerst uit drie proefputten keileem die zij vervolgens naar de stadsbakkerij van Deventer brachten om de stenen te laten bakken. Na deze test wonnen zij keileem uit de omgeving van de testput waar het beste resultaat naar voren was gekomen waarna de bakstenen werden vervaardigd bij het kasteel.176 Alleen de kalk, die voor metselmortel werd gebruikt, werd door Deventernaren elders ingekocht.177
Voor de andere burchten beschikken we niet over dergelijke gegevens. Wel hebben diverse kameraars van de steden Deventer en Zwolle soms uitgaven genoteerd voor materiaal- en personeelskosten in verband met kastelenbouw van bakstenen constructies, zoals in het geval van de Swormertoren.178 Dit soort vermeldingen zijn eerder de uitzondering dan de regel. Uit archeologisch onderzoek naar de kastelen Voorst en Selwerd blijkt dat de bouwers naast het kasteel ter plekke baksteen hebben gebakken in ovens.179
(3) Bentheimer zandsteen – Bentheimer zandsteen is een grofkorrelige gele zandsteen met veel ijzerverontreiniging afkomstig uit groeves bij Bentheim en Gildehaus.180 Volgens de bouwhistoricus De Vries werd Bentheimer zandsteen tot ongeveer 1400 alleen als bouwmateriaal gebruikt op plaatsen die slechts enkele tientallen kilometers van de groeve aflagen. Vanaf 1400 raakte het gebruik van Bentheimer zandsteen meer in zwang en kwam er vooral vanaf Zwolle een levendige handel in deze steensoort tot bloei, aangezien deze stad het stapelrecht had.181 Het door De Vries geschetste beeld klopt met de archeologische waarnemingen bij de kastelen. Behalve bij kasteel Bentheim, dat volledig uit deze steensoort is opgebouwd, kon de toepassing van Bentheimer zandsteen alleen worden aangetoond bij de Schulenborg, Hunenborg en Hengelo. In het geval van de Hunenborg blijkt uit archeologisch onderzoek dat het opgaand muurwerk had bestaan uit een laag van Bentheimer zandsteen aan de buitenkant en een vulling van keien aan de binnenkant.182 Op basis van vorm en ouderdom zouden we een soortgelijke situatie bij de Schulenborg verwachten. Bij de veertiende-eeuwse fase van Hengelo was zandsteen gelegd op een houten ingeheide paalfundering.183 De muren van het vijftiende-eeuwse Ter Molen bevatten ook fragmenten van Bentheimer zandsteen.184
(4) Hout – Hout werd gedurende de hele onderzoeksperiode gebruikt als bouwmateriaal voor zowel skeletbouw als funderingen. Olidam, Kranenburg en waarschijnlijk ook Borgbarchien en de Klinkenberg waren geheel uit hout geconstrueerd. Op de Hunenborg en ongetwijfeld ook bij andere kastelen stonden houten bijgebouwen. Daarnaast hebben we waargenomen dat dit materiaal werd gebruikt in funderingen, namelijk bij Voorst-III, Cortinghuis, Hengelo en Kuinre-I. De gekapte bomen konden zowel uit de omgeving komen als van elders. Zo is bekend dat in de vijftiende eeuw de steden Deventer en Hasselt speciale houtmarkten hielden waar kooplieden voornamelijk Westfaals en Bentheims hout verhandelden.185 Voor
174 Benders & Bloemink 1996.
175 Benders & Bloemink 1996: 14.
176 Benders & Bloemink 1996: 15-16.
177 Benders & Bloemink 1996: 16.
178 De Meyer 1971: 456.
179 Ufkes & Schoneveld 1997: 23; 29-33.
180 Haslinghuis & Janse 1997: 69.
181 De Vries 1994: 51-52.
182 Holwerda 1917.
183 Verlinde 1996: 90-95.
184 Verlinde 1999: 179-182; Verlinde 1996: 155. 185 De Vries 1994: 27-30; Verlinde 1983: 48-49.
 106

















































































   106   107   108   109   110