Page 281 - Secondary school students’ university readiness and their transition to university Els van Rooij
P. 281

                                Appendix I
 de factoren a ankelijk is van de uitkomstmaat (gemiddeld cijfer, studiepunten, of retentie) en de fase waarin de leerling of student zich bevindt (in het vwo of op de universiteit). Dit maakt het een complex beeld. Hoofdstukken 4 en 5 lieten zien dat need for cognition en wetenschappelijke interesse samenhingen met het vertrouwen in het succesvol zijn op de universiteit vóór de transitie en met meer motivatie om een academische studie te doen en het zich meer thuisvoelen op de universiteit na de transitie. Hoofdstuk 5 wees uit dat vwo’ers met meer gedragsmatige en cognitieve betrokkenheid het later beter deden op de universiteit dan leerlingen met een lagere gedragsmatige en cognitieve betrokkenheid. Bovendien zagen we dat leerlingen die op alle types van betrokkenheid hoog scoorden – gedragsmatig, cognitief en intellectueel – het zelfs beter deden dan leerlingen die de topscores hadden op intellectuele betrokkenheid. Dit komt overeen met de bevindingen van de overzichtsstudie over studiesuccesvoorspellers (Hoofdstuk 3), waarin duidelijk werd dat diverse indicatoren van betrokkenheid in het hoger onderwijs (zoals aanwezigheid bij colleges, tijd besteed aan zelfstudie, en het maken van opdrachten) invloed hadden op het gemiddelde cijfer, de behaalde studiepunten, en retentie. Het lijkt er dus op dat factoren als nieuwsgierigheid, wetenschappelijke interesse, en een vertrouwen in de eigen intellectuele capaciteiten belangrijk zijn, omdat deze leerlingen motiveren om naar de universiteit te gaan en er vervolgens voor zorgen dat ze zich op hun plek voelen op de universiteit, maar dat factoren met betrekking tot daadwerkelijk studiegedrag – gedragsmatige en cognitieve betrokkenheid – vervolgens noodzakelijk zijn in het voorspellen van studiesucces en algehele academische aanpassing op de universiteit. Van deze factoren is vooral zelfregulerend gedrag cruciaal.
Leerlingen scoren echter verschillend op al deze factoren, zoals we zagen in Hoofdstuk 5. Hoewel er leerlingen zijn die op alle facetten van betrokkenheid laag, gemiddeld of hoog scoren, is er een groep die hoog scoort op intellectuele betrokkenheid, maar laag op gedragsmatige en cognitieve betrokkenheid – vereenvoudigd gesteld de nieuwsgierige leerlingen die niet veel inzet tonen op school. Daarnaast is er een groep met het tegenovergestelde patroon: een groep die hard werkt op school, maar wat minder nieuwsgierig en wetenschappelijk geïnteresseerd is. Vanuit Hoofdstukken 4 en 5 kunnen we de volgende achtergrondkenmerken aan deze pro elen verbinden: De nieuwsgierige, niet zo hardwerkende leerling is typisch mannelijk met een natuurpro el; de hardwerkende, minder nieuwsgierige leerling vaker vrouwelijk met een maatschappijpro el. Aangezien deze betrokkenheidspatronen al zichtbaar zijn op
280































































































   279   280   281   282   283