Page 215 - Balancing between the present and the past
P. 215
de historische inlevingstaken, werd het experiment ingekort naar vier lessen en werd een opbouwende moeilijkheidsgraad aangebracht. In de eerste twee lessen werden de drie stappen (presenteren casus, creëren historische context en terugblikken casus) gebruikt voor het oefenen en aanleren van contextualiseren en in de laatste twee lessen doorliepen leerlingen meer zelfstandig de drie stappen om een verschijnsel te onderzoeken. De effectiviteit van de lessenserie werd vervolgens onderzocht in een quasi-experimentele studie met een experimentele en controle conditie (N = 169). De gemiddelde leeftijd van deze havo- en vwo-leerlingen was 15 jaar. Een vergelijking tussen de twee condities op basis van een voor- en nameting (open vragen) gaf aan dat leerlingen in de experimentele conditie na afloop minder presentisme en meer kennis van de historische context gebruikten dan leerlingen in de controle conditie.
9.5 Algemene conclusie
De centrale vraag van dit proefschrift was: Hoe kan bij leerlingen de historische vaardigheid contextualiseren worden verbeterd? Leerlingen kunnen beter worden in contextualiseren als het expliciet onderwezen wordt. Hierbij is het van belang dat leerlingen zelf moeten contextualiseren. Dit kan worden bevorderd wanneer leraren de volgende ontwerpprincipes gebruiken: (1) maak leerlingen bewust van hun hedendaagse blik, (2) leer leerlingen hoe zij een context kunnen creëren, (3) creëer mogelijkheden voor leerlingen om de vaardigheid contextualiseren in te zetten voor het verklaren en interpreteren van verschijnselen en (4) stimuleer historische inleving bij leerlingen.
Een didactiek die effectief is gebleken heeft de volgende fasering: presenteer eerst een
casus over een historisch onderwerp dat een cognitief conflict oproept bij leerlingen.
Geef daarna leerlingen de instructie om een relevante historische context bij deze
casus te creëren. Vraag ten slotte aan de leerlingen om nogmaals de casus te verklaren
waarbij leerlingen gebruik moeten maken van de gecreëerde historische context. Een 9 opbouwende moeilijkheidsgraad heeft hierbij de voorkeur. Een voorbeeld van een
dergelijke opbouw is om de stappen eerst te gebruiken om leerlingen kennis te laten maken met contextualiseren en hen te leren contextualiseren (bijvoorbeeld door het bespreken van stappenplannen voor het creëren van een historische context). Daarna kunnen leerlingen meer zelfstandig de stappen doorlopen om een opdracht te voltooien waarin een verschijnsel moet worden verklaard (bijvoorbeeld de wijziging van een Amsterdamse straatnaam in 1956).
Samenvatting
213