Page 271 - Like me, or else... - Michelle Achterberg
P. 271

                                Nederlandse samenvatting
  269
 kinderen in vergelijking met oudere deelnemers (Poldrack, Pare-Blagoev, & Grant, 2002; Satterthwaite et al., 2013). Om individuele verschillen te onderzoeken (waarom zijn sommige kinderen gevoeliger voor sociale evaluatie dan anderen), zijn grote aantallen proefpersonen nodig. We hebben niet alleen grote aantallen proefpersonen nodig om interpersoonlijke (tussen personen) verschillen in sociaal gedrag te onderzoeken, er zijn meerdere metingen van diezelfde grote steekproef nodig om intra-individuele (binnen personen) verschillen in ontwikkeling vast te leggen (Telzer et al., 2018). Dat wil zeggen, om echt ontwikkeling vast te leggen, hebben we longitudinaal onderzoek nodig (Pfeifer et al., 2018).
Samen Uniek Tweelingonderzoek
Met al deze factoren is rekening gehouden bij het opzetten van de longitudinale tweelingstudie “Samen Uniek”, onderdeel van het Leids Consortium on Individual Development (L-CID). De L-CID-studie bestaat uit twee cohorten (vroege kindertijd en late kindertijd) die gedurende zes constructieve jaren worden gevolgd, met jaarlijkse bezoeken aan huis of aan de universiteit (Euser et al., 2016). Dit longitudinale onderzoek geeft dus de mogelijkheid om individuele verschillen tussen personen en binnen personen te onderzoeken. Een ander bijzonder aspect van het “Samen Uniek” onderzoek is dat alle deelnemers tweeling zijn. Dit geeft ons de mogelijkheid om niet alleen de brein processen te onderzoeken, maar ook de erfelijkheid van deze processen. Zowel eeneiige als twee-eiige tweelingen groeien op in dezelfde omgeving (dezelfde ouders, hetzelfde huis, zelfs dezelfde verjaardag). Eeneiige tweelingen hebben daarnaast ook hetzelfde erfelijke materiaal, ze zijn als het ware genetische kopieën. Twee-eiige tweelingen daarentegen lijken genetisch gezien net zoveel op elkaar als gewone broers en zussen. Stel dat brein activatie tussen eeneiige tweelingen meer op elkaar lijkt dan tussen twee-eiige tweelingen, dan duidt dat op een erfelijke component. Dit soort gedrag-genetische analyses heb ik in verschillende hoofdstukken van mijn proefschrift toegepast.
Het merendeel van de onderzoeken in het huidige proefschrift zijn gebaseerd op data uit het late kindertijd cohort. Dit cohort omvatte 512 kinderen (256 gezinnen) tussen de leeftijd van 7 en 9 op tijdstip 1 (gemiddelde leeftijd: 7,94 ± 0,67; 49% jongens, 55% eeneiige tweeling). Deze grote steekproefomvang biedt voldoende statistische zekerheid om de ontwikkeling van de hersenen bij kinderen te onderzoeken, rekening houdend met het feit dat het percentage kwalitatieve MRI data lager ligt in kinderen dan in volwassenen (O'Shaughnessy, Berl, Moore, & Gaillard, 2008).
A




























































































   269   270   271   272   273