Page 273 - Like me, or else... - Michelle Achterberg
P. 273
Nederlandse samenvatting
271
afneemt tussen de midden-kindertijd (7-8 jaar) en late kindertijd (9-11 jaar). Brein activatie in de AI, IFG, MPFC en DLPFC nam gedurende deze tijd juist toe. Daarnaast rapporteerde ik een link tussen brein activatie en gedrag die vergelijkbaar was met wat we eerder vonden in volwassenen. Meer brein activatie in de DLPFC tijdens de late kindertijd was gerelateerd aan minder agressie na sociale afwijzing. Dit verband was minder duidelijk in de midden kindertijd, wat duidt op een belangrijke ontwikkeling tijdens deze tijdsspanne. Dat juist de groei in DLPFC-activatie belangrijk was bleek ook uit de longitudinale analyse, waarin de toename in DLPFC-activatie gerelateerd was aan de afname in agressie. Met andere woorden, kinderen waarbij de DLPFC sneller ontwikkelde lieten ook een snellere ontwikkeling in sociale emotie regulatie zien.
De eerste vier studies binnen dit proefschrift richten zich op brein activatie in verschillende gebieden en hoe deze gerelateerd zijn aan sociale emotie regulatie. Echter werkt het brein niet als losse eilandjes, maar als een groot aaneengesloten netwerk. Aangezien eerdere onderzoeken vaak oudere deelnemers gebruikten of slechts een klein aantal kinderen bevatten is het tot op heden de vraag of functionele connecties tussen subcorticale en corticale hersengebieden al tijdens de kindertijd ontwikkelen of pas gedurende de adolescentie. Aangezien L-CID een groot en statistisch sterke steekproef omvat was ik in staat om functionele hersenconnectiviteit te onderzoeken in de kindertijd. In hoofdstuk 6 heb ik de erfelijkheid van functionele hersenconnecties tussen subcorticale gebieden de prefrontale cortex onderzocht. Uit de analyses bleek dat er robuuste en repliceerbare hersenconnectiviteit was tussen de prefrontale cortex en de VS en amygdala. Over het algemeen lieten de connecties tussen de PFC-VS en PFC – amygdala verschillende genetische invloeden zien: VS-connecties werden vooral beïnvloed door genetica, maar amygdala connecties vooral door omgeving. Er waren ook wat overeenkomsten: zowel connecties van de VS als de amygdala en de ventrale ACC werden voornamelijk beïnvloed door gedeelde omgeving, terwijl connecties tussen de VS, amygdala en OFC voornamelijk erfelijk waren. Deze bevindingen kunnen inzicht bieden bij het opzetten van interventies naar sociale emotie regulatie, door te laten zien dat zowel genetische invloeden als omgeving (bijvoorbeeld opvoeding) van belang zijn bij de ontwikkeling van functionele hersenconnectiviteit.
De resultaten uit hoofdstuk 2, 4, 5 en 6 gaven niet alleen inzicht in de breinprocessen bij kinderen, ze brachten me ook veel kennis en ervaring bij het doen van MRI-onderzoek bij kinderen. In hoofdstuk 7 geef ik een uitgebreid overzicht van valkuilen en mogelijkheden van MRI-onderzoek bij jonge kinderen. Hierbij heb ik gekeken naar de relatie tussen spanning of angst voor de MRI-scan en de uiteindelijke kwantiteit en kwaliteit van de scan. We vroegen op 3 momenten gedurende het lab bezoek hoeveel spanning de kinderen ervaarden. Gedurende het bezoek nam de spanning steeds meer af en gaven kinderen aan het steeds leuker te vinden. Verder bleek dat de hoeveelheid spanning die door
A